In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
4HAVO Samenvatting NOVA H3
Slide 1 - Tekstslide
In deze les
verklaren we het verschil in stroomgeleiding tussen stoffen aan de hand van de soort deeltjes en de bindingen in die stoffen
verklaren we met bindingen tussen moleculen het verschil tussen hydrofiel en hydrofoob
Slide 2 - Tekstslide
Op basis van stroomgeleiding kunnen we stoffen indelen in drie groepen:
Slide 3 - Tekstslide
Stoffen indelen in 3 groepen:
Op basis van stroomgeleiding kunnen we stoffen indelen in drie groepen. Deze groepen hebben de volgende namen:
Slide 4 - Tekstslide
Macro - Micro
Bij scheikunde proberen we de waarnemingen en eigenschappen van stoffen te verklaren.
Dit doen we met het deeltjesmodel.
Het verschil in stroomgeleiding kunnen we verklaren met het soort atomen waaruit een stof is opgebouwd.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Een moleculaire stof bestaat uit:
A
Metaalatomen
B
Niet-metaalatomen
C
Metaalatomen en niet-metaalatomen
D
Edelgassen
Slide 7 - Quizvraag
Een moleculaire stof geleid elektrische stroom in de volgende fasen:
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Niet
D
Gas
Slide 8 - Quizvraag
Deel de volgende stoffen in bij de juiste groep.
TIP: uit welke atomen is de stof opgebouwd?
METALEN
ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
water
natriumjodide
koperoxide
calcium
koolstof
methaan
goud
kaliumfluoride
kwik
Slide 9 - Sleepvraag
Deel de stoffen in bij de juiste groep. Namen en formules van stoffen kun je vinden met Binas 66A,B en 99
wolfraam
calcium
broom
bruinsteen
zand
aardgas
lithium
ammoniak
ongebluste kalk
Slide 10 - Sleepvraag
Bekijk dit filmpje op de volgende dia in LU
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
00:05-00:08
demi-water = zuiver water
Slide 15 - Tekstslide
00:11
in welke groep hoort demi-water als je kijkt naar de stroomgeleiding?
A
metalen
B
zouten
C
moleculaire stoffen
Slide 16 - Quizvraag
00:19
Hoe komt het dat kraanwater wel een klein beetje de stroom kan geleiden? Noteer hier jouw idee:
Slide 17 - Open vraag
stroomgeleiding verder verklaard
In het filmpje zie je dat zuiver water (demi-water) geen stroom geleidt, maar water met opgelost badzout wel.
Om dit verschil te begrijpen, moeten we nog wat beter kijken naar de deeltjes waaruit moleculaire stoffen en zouten zijn opgebouwd.
Slide 18 - Tekstslide
ionen en moleculen
moleculaire stoffen zijn opgebouwd uit moleculen.
Dit zijn groepjes van niet-metaal atomen. Een molecuul heeft geen lading en kan daarom geen stroom geleiden
Een zoutoplossing kan wel stroom geleiden. De metaal- en niet-metaalatomen vormen geladen deeltjes: ionen
Slide 19 - Tekstslide
vormen moleculen
vormen
ionen
atomen vormen samen ionen óf moleculen
Slide 20 - Tekstslide
vorming ionen
Een metaalatoom staat heel makkelijk een elektron af aan een niet-metaalatoom
Er ontstaan dan geladen deeltjes, omdat het aantal protonen niet meer gelijk is aan het aantal elektronen
Slide 21 - Tekstslide
Na
aantal p+: 11
aantal e-: ....
lading = ...
Cl
aantal p+: 17
aantal e-: ....
lading = ...
Na+
aantal p+:...
aantal e-: ....
lading = ...
Cl-
aantal p+:...
aantal e-: ....
lading = ...
Noteer de formule van het deeltje en tel hoeveel protonen en elektronen er aanwezig zijn. Hoeveel lading blijft er over als je de lading van alle protonen en elektronen in het deeltje optelt?
opdracht
Slide 22 - Tekstslide
Na
aantal p+: 11
aantal e-: 11
lading = 0
Cl
aantal p+: 17
aantal e-: 17
lading = 0
Na+
aantal p+: 11
aantal e-: 10
lading = 1+, want
(11x 1+) + (10x1-) = 1+
Cl-
aantal p+:17
aantal e-: 18
lading = 1-, want (17+) + (18-) = 1-
Na en Cl zijn ongeladen ATOMEN: aantal p = aantal e
Na+ en Cl- zijn geladen IONEN: aantal p is NIET gelijk aan aantal e
Slide 23 - Tekstslide
IONEN
een geladen atoom noem je een ion
Een negatief ion heeft meer elektronen dan protonen
een positief ion heeft minder elektronen dan protonen
Een zout is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Verschil stroomgeleiding bij metalen en zouten
Voor stroomgeleiding zijn geladen deeltjes nodig die vrij kunnen bewegen.
Bij metalen zijn dit elektronen. Deze kunnen ook vrij bewegen tussen de atomen in de vaste stof
Bij zouten zijn dit ionen. Deze kunnen niet vrij bewegen in de vaste stof, maar wel als de stof gesmolten of opgelost is.
Slide 26 - Tekstslide
GOUD DER DWAZEN
Hiernaast zie je een brokje pyriet (FeS). Het wordt ook wel "Fools Gold" genoemd, omdat het erg op goud (Au) lijkt. Met welk eenvoudig proefje kun je aantonen dat dit brokje pyriet is en geen goud? Leg uit.
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
3
Slide 31 - Tekstslide
De Vanderwaalsbinding is een binding tussen atomen.
A
ja
B
nee
Slide 32 - Quizvraag
De binding tussen moleculen die moleculen bij elkaar houden heten:
A
atoombindingen
B
covalentebindingen
C
vanderwaalsbinding
Slide 33 - Quizvraag
Het aantal bindingen dat een atoomsoort aan kan gaan noemen we:
A
Covalente binding
B
Atoombinding
C
Vanderwaalsbinding
D
Covalentie
Slide 34 - Quizvraag
Wat is een andere naam voor atoombinding?
A
Molecuulbinding
B
Ionbinding
C
Metaalbinding
D
Covalante binding
Slide 35 - Quizvraag
Welke binding verbreekt bij het verdampen van een stof?
A
Atoombinding
B
Covalente binding
C
Metaalbinding
D
Vanderwaalsbinding
Slide 36 - Quizvraag
Welke stof heeft het hoogste kookpunt op basis van molecuulmassa?
H2S
H2O
A
H2O
B
H2S
Slide 37 - Quizvraag
Molecuulmassa en kookpunt
Hoe hoger de molecuulmassa, hoe sterker de vanderwaalsbinding, hoe hoger het kookpunt.
Echter:
H2S 34,081 -60 graden (210 K)
H2O 18,015 100 graden (373 K)
NH3 17,031 -33 graden (240 K)
PH3 33,994 -88 graden (185 K)
Slide 38 - Tekstslide
Waterstofbruggen
OH en NH groepen zijn bijzonder
Extra sterke binding tussen moleculen = waterstofbrug (H-brug)
Veroorzaakt door polaire atoombinding
Die wordt weer veroorzaakt door elektronegativiteit
H-brug is sterker dan vanderwaalsbinding, maar minder sterk dan atoombinding
Slide 39 - Tekstslide
Waterstofbrug en kookpunt
Doordat de H-brug sterker is dan de vanderwaalsbinding, verklaart dit een verhoogd kookpunt van een stof wanneer de moleculen H-bruggen kunnen vormen.
Voorbeeld: H2O heeft een hoger kookpunt dan H2S
H2O kookt bij 100°C (373K) > molecuul heeft -OH groep, H-bruggen tussen moleculen
H2S kookt bij -60°C (213 K) > molecuul heeft geen -OH of -NHgroep, dus alleen vanderWaalsbinding tussen moleculen
Slide 40 - Tekstslide
Teken 2 moleculen ammoniak en 2 moleculen water en minimaal 3 waterstofbruggen tussen de moleculen.
Slide 41 - Open vraag
Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen.
CH4 (methaan), C2H6 (ethaan), CH3OH (methanol)
A
methaan, ethaan, methanol
B
ethaan, methaan, methanol
C
methanol, ethaan, methaan
D
methanol, methaan, ethaan
Slide 42 - Quizvraag
Uitleg quizvraag
Methanolmoleculen kunnen als enige een H-brug vormen, vanwege de OH-groep.
Ethaanmoleculen hebben een hogere massa dan methaanmoleculen, dus de vanderwaalsbinding tussen ethaanmoleculen is sterker dan tussen methaanmoleculen.
De H-brug is sterker dan de vanderwaalsbinding, dus methanol heeft het hoogste kookpunt.
Volgorde van laag naar hoog kookpunt: methaan, ethaan, methanol.
Slide 43 - Tekstslide
Mengen of niet?
Stoffen met dezelfde soort bindingen tussen de moleculen kunnen goed met elkaar mengen:
"soort zoekt soort"
stoffen met H-bruggen mengen met stoffen met H-bruggen
stoffen met vdW-bindingen mengen met stoffen met vdW-bindingen
Slide 44 - Tekstslide
Hydrofiel en hydrofoob
Een stof die goed met water mengt = hydrofiel
(moleculen kunnen voldoende H-bruggen vormen)
Een stof die niet goed met water mengt = hydrofoob
(moleculen kunnen geen of te weinig H-bruggen vormen)
Slide 45 - Tekstslide
Wanneer hydrofiel?
Hydrofiel als het molecuul:
1 of meer OH- of NH-groepen heeft en de rest van het molecuul niet te groot is
met "rest niet te groot" bedoelen we: max 4 C's voor 1 OH of NH groep
Alle andere stoffen zijn hydrofoob
Slide 46 - Tekstslide
Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee
Slide 47 - Quizvraag
Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee
Slide 48 - Quizvraag
Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee
Slide 49 - Quizvraag
Hydrofiel is
A
Wateraantrekkend
B
Waterafstotend
C
Vuilafstotend
D
Vochtinbrengend
Slide 50 - Quizvraag
In welke van deze twee tekeningen is de waterstofbrug correct getekend?
A
Zowel in 1 als in 2.
B
Alleen in 1.
C
Alleen in 2.
D
In geen van beide.
Slide 51 - Quizvraag
Leg op microniveau uit dat glucose goed kan oplossen in water.
Slide 52 - Open vraag
Leg op microniveau uit welke stof beter in water oplost a. methanol