révise verbes en -er/-ir/-re

LES VERBES RÉGULIERS
AU PRÉSENT
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

LES VERBES RÉGULIERS
AU PRÉSENT

Slide 1 - Tekstslide

???werkwoorden vervoegen???

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud
1) Overzicht vervoeging werkwoorden op -er / -ir en -re
2) voorbeelden van werkwoorden die in deze 'rijtjes' vallen
3) uitzonderingen en aandachtspunten
4) oefenen, oefenen, oefenen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

zoals parler
zoals finir
zoals attendre
acheter
écouter
arriver
rentrer
rester
partager
décider
préférer
etc.
...

choisir
punir
réfléchir
obéir
garantir
rougir

MAAR NIET:
partir
sortir
dormir
répondre
vendre
rendre
attendre
entendre
descendre
confondre
défendre


Slide 5 - Tekstslide

Let op (1):
Niet alle werkwoorden op -ir gaan dus zoals finir, er zijn er een flink aantal die gaan zoals partir hiernaast. Op deze manier gaan bijvoorbeeld ook: sortir (uitgaan), dormir (slapen), sentir (voelen), mentir (liegen). 

Slide 6 - Tekstslide

Let op (2)
Daarnaast zijn er ook veel onregelmatige werkwoorden die wel op -er, -ir of -re kunnen eindigen, maar geen regelmatig werkwoord kunnen zijn. 
Niet als regelmatige ww op -er: aller 
Niet als regelmatige ww op -ir: venir, tenir, mourir, ...
Niet als regelmatige ww op -re: boire, croire, prendre, ...

Slide 7 - Tekstslide

Let op (3): 
Bij sommige regelmatige werkwoorden moet je de schrijfwijze wel eens aanpassen om de goede klank te behouden. 
Commencer - je commence / nous commençons
Acheter - j'achète / nous achetons
Jeter - je jette / nous jetons
Manger - je mange / nous mangeons

Slide 8 - Tekstslide

EN NU OEFENEN
werkwoorden op -er

Slide 9 - Tekstslide

Welke uitgang hoort bij welke stam?
Hele werkwoord: tomber
je tomb
tu tomb
il tomb
nous tomb
vous tomb
ils tomb
e
es
e
ons
ez
ent

Slide 10 - Sleepvraag

Welk werkwoord vervoeg je NIET als een regelmatig werkwoord op -er?
A
habiter
B
manger
C
aller
D
regarder

Slide 11 - Quizvraag

regarder: je (ik kijk)
A
je regarde
B
je regardes
C
je regardet
D
je regard

Slide 12 - Quizvraag

rester: tu (jij blijft)
A
tu reste
B
tu restes
C
tu restet
D
tu rest

Slide 13 - Quizvraag

chercher: ils/ elles (zij zoeken)
A
ils cherche
B
ils cherchez
C
ils cherchons
D
ils cherchent

Slide 14 - Quizvraag

Uitgangen werkwoorden - er
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
+ent
+ons
+es
+ez
+e
+e

Slide 15 - Sleepvraag

nager: nous (wij zwemmen)
A
nous nagons
B
nous nageons
C
nous nagont
D
nous nagent

Slide 16 - Quizvraag

parler - je ............
A
parle
B
parles
C
parlent
D
parler

Slide 17 - Quizvraag

acheter - ils ............
A
achète
B
achetes
C
achetent
D
achètent

Slide 18 - Quizvraag

partager - tu ............
A
partage
B
partageons
C
partages
D
partagent

Slide 19 - Quizvraag

Geef alle vormen van het
werkwoord habiter

Slide 20 - Woordweb

Vervoeg: 1) arriver - nous; 2) commencer - tu; 3) installer - on; 4)chercher - ils; 5) entrer - j'

Slide 21 - Open vraag

Vertaal: 1) hij luistert; 2) wij houden van; 3) zij blijven; 4)u komt thuis; 5) ik heb een hekel aan

Slide 22 - Open vraag

EN NU OEFENEN
werkwoorden op -ir

Slide 23 - Tekstslide

Parler

Perdre
Choisir
Je
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
Zet de uitgangen op de juiste plek
-it
-issent
-e
-ons
-ent
-s
-ez
-es

Slide 24 - Sleepvraag

EN NU OEFENEN
werkwoorden op -re

Slide 25 - Tekstslide

répondre
attendre
entendre 
vendre
perdre
De werkwoorden op –RE :
verkopen
antwoorden
wachten
horen
verliezen

Slide 26 - Sleepvraag

PRÉSENT
Werkwoorden op -er
Werkwoorden op -ir
Werkwoorden op -re
Uitgangen:
-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
Uitgangen:
-s, -s, ..., -ons, -ez, -ent
Uitgangen: 
-is, -is, -it, -issons, -issez, -issent

Slide 27 - Sleepvraag

Sleep de werkwoorden naar de juiste persoon. Let goed op de uitgangen! 
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles

Slide 28 - Sleepvraag

choisir - nous .....
A
choisons
B
choisissons
C
choisisons
D
choisit

Slide 29 - Quizvraag

zij slagen (réussir)
A
ils réusient
B
ils réusit
C
ils réussissent
D
ils réusisent

Slide 30 - Quizvraag

attendre - elle
A
attends
B
attendt
C
attendent
D
attend

Slide 31 - Quizvraag

jullie verkopen (vendre)
A
vous vendez
B
nous vendons
C
vous vendrez
D
je vends

Slide 32 - Quizvraag

Évaluation:
Ik kan na deze les werkwoorden op - IR vervoegen .
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll