les 11

Persoonlijke verzorging
                      W2
Les 11
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijke verzorging
                      W2
Les 11

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les weet je welke beperkingen en aandoeningen je tegen kunt komen in het werkveld

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Terugblik vorige les
  • Theorie les beperkingen en aandoeningen
  • Zelfstandig werken

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doen hormonen?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk hormoonklier maakt het groeihormoon aan?
A
Schildklier
B
Hypofyse
C
Alvleesklier
D
Geslachtshormoon

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk hormoon worden in je bijnieren aangemaakt?
A
Testosteron
B
Insuline
C
Adrenaline
D
Groeihormoon

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline wordt aangemaakt in je alvleesklier?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theorie les 
Pak je aantekeningen/notities erbij

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekende verstandelijke syndroom
Het bekendste syndroom is het syndroom van Down. Dit syndroom heeft altijd een verstandelijke beperking tot gevolg, meestal een matige verstandelijke beperking.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoornissen:
Een autismespectrumstoornis is een aangeboren stoornis in de informatieverwerking in de hersenen, met als gevolg beperkingen in sociale contacten en communicatie, beperkte en herhaalde (stereotiepe) gedragspatronen en star gedrag.

ADHD een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Iemand met ADHD is rusteloos, impulsief en kan zich moeilijk concentreren. ADHD staat voor attention deficit hyperactivity disorder.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lichamelijke beperkingen: 
  • motorische beperkingen: er is sprake van bewegingsbeperkingen, zoals bij verlamming, spasticiteit; 
  • zintuiglijke beperkingen: het gehoor of gezichtsvermogen is beperkt, zoals bij iemand die doof of blind is;
  • orgaanbeperkingen: een bepaald orgaan functioneert beperkt of helemaal niet, zoals bij astma en andere longaandoeningen of bij nierpatiënten;
  • spraak- en taalstoornissen: er zijn problemen met de uitspraak van woorden of het begrijpen of uiten van taal, zoals bij stotteren of afasie.


Beperkingen op lichamelijk gebied kunnen aangeboren en niet-aangeboren zijn.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De motorische beperkingen
 De motorische beperkingen die je in de maatschappelijke zorg het meest zult tegenkomen, zijn een dwarslaesie, spina bifida, spierziekten, multiple sclerose (MS) en reuma.


spina bifida Kind geboren met een open rug

Slide 16 - Tekstslide

De gevolgen van spina bifida verschillen van persoon tot persoon. In de meeste gevallen zijn benen, spieren van de blaas en endeldarm verlamd.
Zintuiglijke beperkingen
Naast gebarentaal kun je ook gebruikmaken van de methodiek totale communicatie. Bij totale communicatie laat je bijvoorbeeld iemand een kopje zien en vraag je tegelijkertijd of hij thee wil.
Totale communicatie houdt in dat je niet alleen met woorden communiceert, maar ook via gebaren, door voorwerpen te laten zien en door lichaamscontact te maken.

Slide 17 - Tekstslide

Bekijk gezamelijk het filmpje. Daar komt ook totale communicatie voor doormiddel van pictogrammen. 
Orgaanbeperkingen
Een orgaanbeperking is in wezen een chronische ziekte. Die ziekte kan voortdurend aanwezig zijn en continu beperkingen opleggen, maar het komt ook voor dat de cliënt perioden kent waarin hij erg ziek is en perioden waarin hij weinig van zijn ziekte merkt. De meeste orgaanbeperkingen worden in de loop van de tijd erger; er is sprake van een progressieve ziekte.

*Een progressieve ziekte is een ziekte die steeds erger wordt. Vaak is de ziekte uiteindelijk dodelijk.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spraak- en taalstoornissen
Wie een spraakstoornis heeft, spreekt bepaalde klanken, woorden of zinnen niet of verkeerd uit. Denk bijvoorbeeld aan stotteren. 

Bij een taalstoornis begrijpt iemand de taal (woorden en zinnen) niet of verkeerd en/of hij gebruikt ze niet of verkeerd. Bijvoorbeeld afasie.

Afasie: Stoornis in het taalgebruik en/of stoornis in het taalbegrip. Met als gevolg: moeite hebben om taal te begrijpen en/of om zich in woorden uit te drukken.
Een aantal aandachtspunten voor het omgaan met mensen met afasie is:

- Zoek communicatiemogelijkheden die de cliënt wél heeft en gebruik deze, zoals gebarentaal of communicatiebord. 
- Houd je communicatie zo eenvoudig mogelijk.
- Spreek in korte zinnen met de nadruk op trefwoorden.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Thieme Meulenhoff opdrachten maken
Boek persoonlijke verzorging
Thema 1.1: 2ABC, 3C, 4A
Thema 1.2: 1A, 2A, 4AD, 5A, 7AC, 8A, 9B
Thema 1.3: 2B, 3A, 5, 6AB, 7B, 8G, 9A

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies