Pv tt

Nederlands 14-12
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons in de tas
  2. Uitleg boekverslag
  3. Huiswerkcontrole
  4. Uitleg persoonsvorm tegenwoordige tijd
  5. Basis werken, kader uitleg
  6. Zelfstandig werken
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 14-12
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons in de tas
  2. Uitleg boekverslag
  3. Huiswerkcontrole
  4. Uitleg persoonsvorm tegenwoordige tijd
  5. Basis werken, kader uitleg
  6. Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerkcontrole
basis: 1 t/m 5 op blz. 38-40
kader: 1 t/m 4 op blz. 30-31 

Slide 2 - Tekstslide

Boekverslag
In periode 2 ga je zelf een boek lezen en maak je daarover een verslag. 

Voor dit verslag krijg je een document (format) met een aantal vragen. Dit document staat in Magister.me. 


Slide 3 - Tekstslide

Boekverslag
Uiterlijk 23 december geef je door welk boek je leest.
  • Kijk in de boekenkast of je nog boeken hebt of ga naar de bieb om een boek te lenen (je kan een gratis pas aanvragen)
  • https://12-15.jeugdbibliotheek.nl/home.html
  • Neem je leesboek ook mee naar school! 

 14 februari is de deadline voor het inleveren van het verslag.

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet jij hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.

Slide 5 - Tekstslide

PV in TT
De tegenwoordige tijd is nu. Iets speelt zich nu/in het heden af. 

Als je een werkwoord moet schrijven, moet je eerst bedenken of het de persoonsvorm is (vraagproef/tijdproef).

De basis van het schrijven van de persoonsvorm in tt is de stam

Slide 6 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 7 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 8 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 9 - Tekstslide

1. Spelling

van de persoonsvorm


in de

tegenwoordige tijd

Slide 10 - Tekstslide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 11 - Tekstslide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 12 - Tekstslide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen (jij, hij, zij, het):

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 13 - Tekstslide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 14 - Tekstslide

Oefening
Schrijf van de volgende zinnen de werkwoorden op. 
  1. Martine ..... (vertellen) over de film die ze gisteren heeft gezien.
  2. Vandaag .... (sturen) jij de uitnodiging voor het feest.
  3. De nieuwe woonplaats ...... (vinden) Jona vreselijk.
  4. .... (beantwoorden) Ton de vraag?
  5. Nee, ik .... (beantwoord) de vraag!

Slide 15 - Tekstslide

Basis zelfstandig werken
Maak de volgende opdrachten:
basis: 1 t/m 5 op blz. 42-44

Dit is huiswerk voor de les van vrijdag

Slide 16 - Tekstslide

2. Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 17 - Tekstslide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD


Twee mogelijkheden:

  1. STERKE WERKWOORDEN
  2. ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 18 - Tekstslide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 19 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 20 - Tekstslide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 21 - Tekstslide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 22 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 23 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 24 - Tekstslide

't ex kofschip
Gebruik 't ex kofschip als je een zwak werkwoord in de verleden tijd moet opschrijven.

Hoe?  --> voorbeeldzin: Selma (redden v.t.) ..... het niet om op tijd te zijn.
  1. Schrijf van het werkwoord de stam op: redd
  2. Kijk of de laatste letter in 't kofschip zit.
  3. Nee, dus +de of +den
  4. Schrijf in de zin de ik-vorm op: red. 
  5. Kijk wie het werkwoord uitvoeren. MV of EV? --> redde

Slide 25 - Tekstslide

Kader oefenen
Samen opdracht 3 op blz. 33

Daarna maak je opdrachten: 1 t/m 5 op blz. 32-33 
(huiswerk voor dinsdag)

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide