Via Vervolg Thema 2 Spelling en Grammatica les 4 alles door elkaar

Thema 2 Spelling en Grammatica
Alles door elkaar
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Thema 2 Spelling en Grammatica
Alles door elkaar

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les

  • Ik ken de spellingsregels voor werkwoorden in de tegenwoordige -en de verleden tijd.
  • Ik kan de spellingsregels voor werkwoorden in de tegenwoordige -en de verleden tijd toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige lessen?
  • Over de tegenwoordige tijd

Slide 3 - Tekstslide

Verleden tijd?

Slide 4 - Woordweb

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 5 - Tekstslide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 6 - Tekstslide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 7 - Tekstslide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsten

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Welke regel pas je toe bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 10 - Quizvraag

Welke regel pas je toe bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 11 - Quizvraag

Welke regel pas je toe bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 14 - Open vraag

Wat weet je nog van de vorige lessen?
  • Over de Verleden tijd?

Slide 15 - Tekstslide

tegenwoordige tijd?

Slide 16 - Woordweb

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 17 - Tekstslide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 18 - Tekstslide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 19 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 21 - Tekstslide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 22 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de

In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 23 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje van 't kofschip als je

het niet (zeker) weet

Slide 24 - Tekstslide

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

GELEERD

  • Ik ken de spellingsregels voor werkwoorden in de tegenwoordige -en de verleden tijd.
  • Ik kan de spellingsregels voor werkwoorden in de tegenwoordige -en de verleden tijd toepassen.

Slide 29 - Tekstslide