Leesvaardigheid (zelfstandig leren: tekstverbanden en hoofdgedachte)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Zelfstandig leren
Je doorloopt deze les volledig zelfstandig;
Ieder tekstverband wordt kort uitgelegd, gevolgd door een vraag.
Open vragen worden gevolgd door een slide met de antwoorden. Maak ze eerst zelf.
Na de tekstverbanden volgt een onderdeel met onderwerp en hoofdgedachte. Je leest de (korte) teksten en geeft op de volgende slide antwoord op de quizvraag.
Heb je na afloop vragen? Stel ze gerust aan de docent.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een tekstverband?
A
een signaalwoord dat een zin met een andere zin verbindt
Waterpolo is een balsport. Dat geldt ook voor kaatsen.
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
doel-middel
D
conclusie
Slide 6 - Quizvraag
Opsomming
(opsommend verband)
Om te beginnen, ten eerste, ten tweede, daarnaast, bovendien, verder, vervolgens, ten slotte, uiteindelijk
Slide 7 - Tekstslide
Enerzijds heb ik zin in het schoolfeest, anderzijds zie ik er tegenop.
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
tegenstelling
D
vergelijking
Slide 8 - Quizvraag
Tegenstelling
(tegenstellend verband)
maar, ondanks, in tegenstelling tot, echter, ondanks dat, daarentegen,
Slide 9 - Tekstslide
Zijn hoge cijfer is te danken aan zijn inzet.
A
voorwaarde
B
toelichting
C
samenvatting
D
oorzaak-gevolg
Slide 10 - Quizvraag
Oorzaak – gevolg
(oorzakelijk verband)
door, doordat, waardoor, vanwege, te danken aan, te wijten aan, zodat, het gevolg is
Slide 11 - Tekstslide
Teneinde deze baan te krijgen, is hij avonden bezig zich voor te bereiden op het sollicitatiegesprek.
A
doel-middel
B
reden
C
vergelijking
D
voorwaarde
Slide 12 - Quizvraag
Middel – doel
om ... te, daarmee, waarmee, door middel van, met behulp van, daartoe, teneinde
Slide 13 - Tekstslide
De leerlingen van het Arte College zijn creatief. Dit is met name in de Arteweken goed te zien.
A
Chronologie
B
doel-middel
C
vergelijking
D
toelichting
Slide 14 - Quizvraag
Toelichting/uitleg
(uitleggend/toelichtend verband)
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals, zo, dat wil zeggen, met name
Slide 15 - Tekstslide
"Ik hoef geen kaartje te kopen, ik ga immers niet mee naar de film"
A
vergelijking
B
conclusie
C
verklaring
D
toelichting
Slide 16 - Quizvraag
Verklaring / reden/argument
(redengevend verband)
want, omdat, daarom, vanwege, immers, aangezien, hierom, om deze reden
Slide 17 - Tekstslide
Je krijgt een Playstation-5, mits je een goed rapport hebt.
A
oorzaak-gevolg
B
vergelijking
C
opsomming
D
voorwaarde
Slide 18 - Quizvraag
Voorwaarde
(voorwaardelijk verband)
als, mits, indien, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat
Slide 19 - Tekstslide
Alles bij elkaar genomen, valt de theorie wel mee.
A
doel-middel
B
reden
C
samenvatting
D
toelichting
Slide 20 - Quizvraag
Samenvatting
(samenvattend verband)
Samengevat, kortom, alles bij elkaar, al met al, samenvattend
Slide 21 - Tekstslide
Ik vind het hier niet leuk, dus ik ga naar huis.
A
conclusie
B
reden
C
samenvatting
D
toelichting
Slide 22 - Quizvraag
Conclusie
(concluderend verband)
dus, alles overziend, concluderend.
Slide 23 - Tekstslide
Oefening
Schrijf van onderstaande zinnen op wat het functiewoord is.
Een belangrijk gevolg van deze maatregel is minder criminaliteit.
Ter nuancering: niet iedereen zal meedoen met dit project.
De oplossing ligt voor de hand. We moeten meer boeken lezen!
De verkiezingen waren een fiasco. De oorzaak is onze slappen leider.
Vis eten is gezond. Haring, een vis die bomvol zit met goede vetten, is hier een goed voorbeeld van.
Minder eten of meer bewegen: het blijft een moeilijke afweging voor veel mensen die te zwaar zijn.
timer
3:00
Slide 24 - Tekstslide
Oefening
Schrijf van onderstaande zinnen op wat het functiewoord is.
Een belangrijk gevolg van deze maatregel is minder criminaliteit.
Ter nuancering: niet iedereen zal meedoen met dit project.
De oplossing ligt voor de hand. We moeten meer boeken lezen!
De verkiezingen waren een fiasco. De oorzaak is onze slappen leider.
Vis eten is gezond. Haring, een vis die bomvol zit met goede vetten, is hier een goed voorbeeld van.
Minder eten of meer bewegen: het blijft een moeilijke afweging voor veel mensen die te zwaar zijn.
Slide 25 - Tekstslide
Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
aanbeveling
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
goedbedoelde raad
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande
Slide 26 - Sleepvraag
Hoofdgedachte
Onderwerp = in 1 of enkele woorden waar de tekst over gaat
Hoofdgedachte = onderwerp +
wat er over het onderwerp wordt gezegd
Hoofdgedachte is altijd een volledige zin. Deze zin staat meestal niet letterlijk zo in de tekst.
Tip: let goed op signaalwoorden in de tekst.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
In 1977 kwam de eerste echte spelcomputer op de markt: de Atari VCS.
B
De controller is een horizontaal stuk plastic met daarop een kruisvormige richtingstoets en twee knoppen onder je duim.
C
Het SMS had echter niet hetzelfde succes als de NES. Dit lag vooral aan de games.
D
Eerst was er de Atari VCS, tien jaar later de NES en nog iets later het SMS.
Slide 29 - Quizvraag
Hoofdgedachte:
Eerst was er de Atari VCS, tien jaar later de NES en nog iets later het SMS.
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Om half twaalf gaan alle gevangenen terug naar hun cel.
B
Niet alle gevangenen hebben hetzelfde dagprogramma.
C
Iedereen van zijn werkzaal begint op dat moment en ze werken door tot half twaalf.
D
Het programma van Ad begint om half acht. Dan staat hij op en eet hij een boterham.
Slide 32 - Quizvraag
er worden in de tekst overeenkomsten en verschillen genoemd bij het onderwerp dagprogramma (in een gevangenis). Signaalwoorden: de één, de ander, weer anderen, alle gevangenen.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Wat is de hoofdgedachte?
A
Als je met een pen op je arm tekent, verdwijnt de tekening na een tijdje. Dat komt doordat de inkt samen met de dode huidellen van je lichaam valt.
B
En dat is nou net de truc: de huid wordt gewoon ververst, maar de ingekapselde inkt blijft voor altijd en eeuwig zitten.
C
Het inkapselen is eigenlijk een beschermingstruc van je lichaam, maar wordt door tatoeëerders slim gebruikt om de inkt voor altijd op z'n plek te houden.
D
De huid schrikt van de tatoeage-inkt, omdat het een onbekende stof is.
Slide 35 - Quizvraag
middel en doel in één zin samengevat! Signaalwoord: om.