KL2P3 taalverschijnselen, les 1

KL2P3 taalverschijnselen les 1
Ga zitten en luister en huiver...
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

KL2P3 taalverschijnselen les 1
Ga zitten en luister en huiver...

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

De vraag in de titel zal meteen
reacties oproepen bij leerlingen. Een
deel van de leerlingen zal ‘ja’ als
antwoord geven, maar een deel zal
erover twijfelen. Dat verschil wekt de
nieuwsgierigheid op en vormt zo het
begin van de les.

Slide 3 - Tekstslide

Dia 2 t/m 4 zijn bedoeld om het
taalgevoel van de leerlingen nog
verder aan te spreken. De dia’s tonen
diverse afbeeldingen van
respectievelijk bomen, de kleur rood,
de kleur blauw. De afbeeldingen
moeten leiden tot een korte discussie
met de leerlingen over de vraag welke
afbeelding nou het meest aan hun
beeld van een boom/rood/blauw
voldoet.

Slide 4 - Tekstslide

Dia 2 t/m 4 zijn bedoeld om het
taalgevoel van de leerlingen nog
verder aan te spreken. De dia’s tonen
diverse afbeeldingen van
respectievelijk bomen, de kleur rood,
de kleur blauw. De afbeeldingen
moeten leiden tot een korte discussie
met de leerlingen over de vraag welke
afbeelding nou het meest aan hun
beeld van een boom/rood/blauw
voldoet.

Slide 5 - Tekstslide

Dia 2 t/m 4 zijn bedoeld om het
taalgevoel van de leerlingen nog
verder aan te spreken. De dia’s tonen
diverse afbeeldingen van
respectievelijk bomen, de kleur rood,
de kleur blauw. De afbeeldingen
moeten leiden tot een korte discussie
met de leerlingen over de vraag welke
afbeelding nou het meest aan hun
beeld van een boom/rood/blauw
voldoet.
Je krijgt een blanco vel papier.
Noteer daarop het antwoord op de volgende vragen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

De leerlingen gaan nu zelf aan de slag
om een betekenisomschrijving op te
stellen van het begrip ‘vogel’. Eerst
werken de leerlingen twee minuten in
tweetallen, daarna volgt een korte
klassikale vergelijking. Er zullen
overeenkomsten tussen de
verschillende beschrijvingen zijn,
maar ook verschillen. Bediscussier
kort wat er nou wel en niet bij een
vogel hoort.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden van gevallen die aan de
rand van de categorie ‘vogel’ zitten of
die er buiten vallen. Bespreek met
leerlingen waarom pinguïn en
struisvogel er nog wel bij horen (ze
vliegen weliswaar niet, maar leggen
wel eieren en hebben een snavel en
vleugels), maar het vogelbekdier niet
(het vogelbekdier legt wel eieren en
heeft een soort snavel, maar geen
vleugels). Hoe zit dat met de
vleermuis (wel vleugels, maar geen
eieren en geen snavel)?

Slide 9 - Tekstslide

Een korte samenvatting van de
discussie n.a.v. dia 6. Het citaat laat
de moeilijkheid zien van het komen
tot een beschrijving van betekenis.

Slide 10 - Tekstslide

Na de discussies a.d.h.v. de eerste
zeven dia’s kan nu de definitie van het
begrip ‘prototype(theorie)’ worden
besproken. Docent kan aanvullende
informatie geven.
timer
0:10

Slide 11 - Tekstslide

Instructie voor een korte opdracht.
Deze opdracht illustreert het begrip
prototype nogmaals, maar nu visueel.
Iedere leerling tekent een huis.
Vergelijken vervolgens de tekeningen
van de leerlingen met elkaar. Wat zal
blijken: veel huizen lijken op elkaar:
het prototype.

Slide 12 - Tekstslide

In het midden staat een prototypisch
huis. Daaromheen staan afbeeldingen
van huizen die zich aan de randen van
de categorie ‘huis’ bevinden.
Bespreek met leerlingen welk
exemplaar nog wel en welke
(eventueel) niet meer tot de
categorie ‘huis’ behoren. Deze
bespreking zal de interne organisatie
van een prototypecategorie helpen
blootleggen.

Slide 13 - Tekstslide

Hierna volgen drie opdrachten voor
de tweetallen, de leerlingen werken
nu weer samen. Daarna volgt nog een
korte klassikale bespreking.
timer
0:10

Slide 14 - Tekstslide

Het is belangrijk om deze korte
tijdspanne te hanteren. Hoe meer tijd
de leerlingen krijgen, hoe minder
prototypisch de resultaten zullen zijn.
timer
0:10

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Bij opdracht 1 zullen veel dezelfde
fruitsoorten genoemd zijn (appel,
banaan, peer: de prototypen).
Bij de nabespreking van opdracht 2
kunt u een leerling vragen zijn kopje
op het bord te komen tekenen, veel
andere leerlingen zullen hetzelfde
(prototypische) kopje hebben
getekend.
timer
1:00

Slide 17 - Tekstslide

Bij opdracht 3 gaan leerlingen aan de
slag met de tien soorten meubels.
Door de instructie zullen ze steeds
minder prototypische meubels
noemen.

Slide 18 - Tekstslide

Vervolg op opdracht 3: leerlingen
gaan nu aan de slag met de tien
soorten meubels. De tweetallen
wisselen hun lijstjes uit. Tweetal A
gaat de meubels van tweetal B
ordenen: de cijfers 1 tot en met 5
mogen twee keer uitgedeeld worden.
Het cijfer 1 voor de meubels die in
het centrum van de categorie
thuishoren, het nummer 5 voor de
meubels die zich aan de rand van de
categorie bevinden. Daarna kort
klassikaal bespreken. Welke meubels
zijn prototypisch en welke zitten aan
de rand? Zijn er ook meubels die
eigenlijk buiten de categorie vallen?

Slide 19 - Tekstslide

Een afronding van opdracht 3 a.d.h.v.
afbeeldingen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze dia vormt een reflectie op de
nieuwe opgedane kennis (waar is dit
goed voor?). Laat de leerlingen het
antwoord op deze vraag formuleren.
Richting om in te denken:
prototypecategorieën maken het
makkelijk om de wereld om ons heen
te categoriseren. Wanneer we een
nieuw object tegenkomen dan
kunnen we snel vaststellen in
hoeverre het lijkt op of verschilt van
leden van een categorie. Op basis
hiervan maken we een categorisatie.
taalverschijnsel
Je gaat deze periode onderzoek doen naar een taalkundig verschijnsel

Wat is dat nou weer? Nou, een taalkundig verschijnsel (of korter gezegd: taalverschijnsel) kun je omschrijven als een ‘eigenaardigheid die zich voordoet in het taalgebruik’. 


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

taalverschijnsel
Taalverschijnselen zijn dus eigenaardigheden in de taal, zaken die je opvallen als je erop let en waarbij je je bijvoorbeeld kunt afvragen: 
- waar komt dat vandaan;
- hoe is dat zo gekomen;
- waarmee kun je dat vergelijken;
- enz.

Kortom: je kunt er onderzoek naar doen. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

taalverschijsel
Voorbeelden van vragen die je kunt stellen zijn: waar komt taal vandaan? hoe sprak de oermens? hoe leren kinderen taal? hoe oud is het woordenboek? wanneer zijn talen familie van elkaar? kan taalkunde misdaden oplossen? en kun je een nieuwe taal maken?  

Over die laatste twee onderwerpen krijg je klassikaal les. Over één van de andere onderwerpen ga je zelf met je groepje onderzoek doen. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

periode 3
Je leest een boek en maakt een soundtrack.
Je verdiept je in wat taalkunde is en doet een klein onderzoek.

We bekijken de planner in de classroom.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies