Je gaat deze periode onderzoek doen naar een taalkundig verschijnsel.
Wat is dat nou weer? Nou, een taalkundig verschijnsel (of korter gezegd: taalverschijnsel) kun je omschrijven als een ‘eigenaardigheid die zich voordoet in het taalgebruik’.
Slide 21 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
taalverschijnsel
Taalverschijnselen zijn dus eigenaardigheden in de taal, zaken die je opvallen als je erop let en waarbij je je bijvoorbeeld kunt afvragen:
- waar komt dat vandaan;
- hoe is dat zo gekomen;
- waarmee kun je dat vergelijken;
- enz.
Kortom: je kunt er onderzoek naar doen.
Slide 22 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
taalverschijsel
Voorbeelden van vragen die je kunt stellen zijn: waar komt taal vandaan? hoe sprak de oermens? hoe leren kinderen taal? hoe oud is het woordenboek? wanneer zijn talen familie van elkaar? kan taalkunde misdaden oplossen? en kun je een nieuwe taal maken?
Over die laatste twee onderwerpen krijg je klassikaal les. Over één van de andere onderwerpen ga je zelf met je groepje onderzoek doen.
Slide 23 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
periode 3
Je leest een boek en maakt een soundtrack.
Je verdiept je in wat taalkunde is en doet een klein onderzoek.