Tussenstop 2

Oefenen op:
  1. woordenschat T2
  2. synoniem/antoniem
  3. vast voorzetsel
  4. tussenletters
















pag. 143
nadien een test
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenen op:
  1. woordenschat T2
  2. synoniem/antoniem
  3. vast voorzetsel
  4. tussenletters
















pag. 143
nadien een test

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat
  1. Inoefenen - Geef het kaartje door. 10'
 
    2. Per 2 a 3 oefeningen
        maken.

Slide 2 - Tekstslide

Loop door de klas
woordenschat inoefenen
timer
10:00
met je kaartjes

Slide 3 - Tekstslide

Zet je per twee
Verzin een leuke korte teamnaam!
timer
1:00

Slide 4 - Tekstslide

Maak oef. 1, 2 en 3
duo
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Herhalingsoefeningen
  • oef. 4: beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie en synesthesie
  • oef. 5: synoniemen/ antoniemen
  • oef. 8: i, ie of y
  • oef. 9: vast voorzetsel


pag. 144
timer
15:00
Een lijst met werkwoorden met een vast voorzetsel vind je terug bij SS/doc./hulpmiddelen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Tussenletters bij samenstellingen
Wanneer schrijf je een -en, -e of -s?
pag. 145

Slide 15 - Tekstslide

Tussenletter -en
Wat is de regel?

Slide 16 - Tekstslide

tussenletter -en

--> het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en

Slide 17 - Tekstslide

Tussenletter -e
Wat zijn de regels? (6)

Slide 18 - Tekstslide

tussenletter -e


  1. Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is.                          bv. maneschijn
  2. Het eerste woord heeft een versterkende betekenis  (vervang door: heel)                                                                                                                                                                       bv. beresterk, apetrots, reuzefijn
  3. Het eerste woord heeft ook een meervoud op '-s'.                                       bv. groentesoep
  4. Het eerste deel heeft geen meervoud.                                                              bv. rijstebrij
  5. Versteende uitdrukkingen.                                                                                      bv. bolleboos
  6. Het eerste deel is een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord.       bv. wiegelied, wittebrood

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

tussenletter -s
Je schrijft een -s tussen de woorden van een samenstelling wanneer je deze hoort. 


Als je een s-klank hoort in het tweede woord, vervang je in gedachte dat tweede woord door een woord dat niet met een s-klank begint?

bv. stationsstraat, want je schrijft stationsplein
Tip!

Slide 21 - Tekstslide

Oef. 10: dictee

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Maak de herhalingsoefeningen.

SS/doc/spelling/werkwoordspelling

Slide 23 - Tekstslide

Volgende week toets tussenstop
Wat moet je kennen?
  • woordenschat
  • werkwoordspelling
  • vast voorzetsel
  • tussenletters
Werk met flash cards/ondervraag elkaar.
  • Oefeningen op SS/taalsysteem/spelling
  • Kennisoverzicht pag. 90-93 /107-110
  • LessonUp/remediering
  • SS/documenten/spelling/werkwoordspelling
  • kennisoverzicht
  • Oefeningen op SS/taalsysteem/spelling
  • lijst: SS/doc/hulpmiddelen
  • kennisoverzicht pag. 117
  • oefeningen op Diddit.
  • Oefeningen op SS/taalsysteem/spelling

Slide 24 - Tekstslide