Medicatie

Medicijnen 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Medicijnen 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Herhalen van lesdoelen medicatie


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom wordt medicatie gegeven? (3x)

Slide 3 - Open vraag

1 - voorkoming van ziekte, gebrek of pijn
2 - genezing ziekte, gebrek of pijn
3 - diagnose kunnen stellen

Indicatie
Contra-indicatie
Aandoening/ziekte of symptoom waarvoor het medicijn wordt voorgeschreven
Medicijn verergert de ziekte, dit is een reden om het medicijn niet te gebruiken

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt bedoeld met een bijwerking?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

therapievormen
  • causaal
  • symptomatisch
  • substitutie 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bv. corona
vaccin
bv.
paracetamol
Voorkomen van ziekte
Verminderen van klachten door suggestie
Bestrijden of verzachten van de gevolgen van een ziekte
Bestrijden van de oorzaak van een ziekte
Profylactische werking
Causale werking
Symptoom-
bestrijding
Placebo
bv. antibiotica

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een voorbeeld van een causaal werkend geneesmiddel

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Toediening
enteraal <-- --> parenteraal
lokaal <--> systemisch

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Tabletten, dragees en capsules kunnen zo gemaakt zijn dat de werkzame stof niet in de maag, maar pas in de dunne darm vrijkomt. Hierdoor kan het maagzuur het medicijn niet aantasten.
Deze medicijnen mogen nooit gekauwd, gebroken of gemalen worden.

Zetpillen bestaan uit een gemakkelijk smeltende stof waarin de geneesmiddelen zijn verwerkt. Het geneesmiddel wordt via de slijmvlieswand van de darmen snel in het bloed opgenomen.


Generieke naam of stofnaam
Merknaam
Soortnaam
Diazepam
Valium®
Benzodiazepine

Slide 11 - Sleepvraag

Stofnaam: de werkzame stof van het medicijn
Merknaam: de naam die de fabrikant geeft
Soortnaam: groep
een reactievermogen sticker is....
A
blauw
B
wit
C
groen
D
geel

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toedieningswegen - en vormen 
Via de huid 
Buiten het maag - darmstelsel om 
Onder de tong 
Via de anus 
Via de neus 
Via de mond 
Transdermaal 
Parenteraal 
Sublinguaal
Rectaal 
Nasaal
Oraal

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem 6 medicatiegroepen
(naar indeling op effect)

Slide 15 - Open vraag

bv analgetica, anti-epileptica, betablokkers, AB, cytostatica, maagbeschermers, anticonceptiva, etc
Analgetica
Biologicals
Anticoagulantia 
 Corticosteroïden
 Cytostatica
 Hypnotica
 Psychofarmaca
Chemisch vervaardigde stoffen die de celdeling van 
tumorcellen, maar ook van gezonde cellen remmen
Middelen die angst, depressie of psychose dempen
Middelen die ontstekingen tegengaan en worden 
voorgeschreven bij auto-immuunziekten
Middelen die voorkomen dat er trombose ontstaat
Ontstekingsremmers gemaakt uit natuurlijke eiwitten. 
Een bijwerking is de verhoogde gevoeligheid voor infecties
Pijnstillende middelen
Slaapmiddelen

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bevoegd en bekwaam

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 5 W's?

Slide 18 - Open vraag

Wie
Wat
Wanneer
Welke hoeveelheid
Welke (bij)werking
Welke aspecten controleer je ter voorkoming van fouten bij het distribueren van medicatie bij zorgvragers. Sleep de goede aspecten naar het oranje vlak.
juiste dosis
juiste inname door de zorgvrager
juiste medicijn
juiste tijdstip
juiste uitdeelsysteem
juiste toedingswijze
juiste zorgvrager

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
5x Juist-regel
Zo nodig medicatie malen
Medicatie toedienen
Aftekenen met paraaf/digitaal
Bijwerkingen observeren

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pijnladder 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk medicijn hoort waar bij? 
paracetamol
NSAID
zwak opioid
sterk opioid langwerkend
sterk opioid oraal
kortwerkend
sterk opioid injectie
instanyl
naproxen
panadol
Butrans
Oxycontin
actiq
tramadol
Oxynorm
oxycodon Retard
ibuprofen
fentanyl  infusie

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van bloedverdunners?
A
Het bloed wordt 'dunner' (vloeibaarder)
B
Forse gewichtstoename
C
Ontstekingsremmend als bijwerking
D
Stollingsproces wordt verstoord

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel opnames in ZH per jaar door verkeerd medicijngebuik
A
3.500
B
27.000
C
10.000
D
74.000

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel mensen overlijden per jaar aan verkeerd medicijngebruik?
A
150
B
500
C
750
D
1250

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie malen
  • Gebruik deugdelijk hulpmiddel
  • Let op met mengen (ALLEEN IN OVERLEG arts/apotheker!)
  • Toedienen met appelmoes (geen melkproducten)
  • Via sonde-PEG (goed malen)
  • Zoek naar alternatieven (zetpil/drankje end.)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke medicatie is risicomedicatie (dubbelcheck)
  • Anti-epileptica
  • Bloedverdunners
  • Insuline
  • Cytostatica/chemotherapie
  • Hartmedicatie
  • Opium-preparaten
  • Narcosemiddelen
  • Injecties

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe gaat medicatie door het lichaam?
Absorptie
Distributie
Metabolisme
Excretie
Opname via darm of vaatstelsel en zo door de rest van het lichaam.
Verdeling in het lichaam (lever verdeelt de werkzame stof)
Omzetting door het lichaam (medicijn>metabolieten)
Uitscheiding (via nieren, longen, speeksel      maag/darmstelsel, zweet en moedermelk).

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is de werking van medicatie bij ouderen vaak anders dan bij jongere mensen?
A
Door verminderde orgaanfuncties blijft medicatie langer in het lichaam aanwezig
B
Ouderen zijn minder gevoelig geworden voor diverse stoffen
C
Ouderen zijn vaak uitgedroogd waardoor de medicatie minder goed wordt opgenomen
D
Het metabolisme van ouderen ligt veel hoger dan bij jongere mensen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent de aanduiding 'retard' achter een medicijnnaam?
A
Snelwerkend
B
Langwerkend
C
Kortwerkend

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd van deze les? Waar heb je het meeste aan gehad?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies