Un adjectif ou un adverbe?

Bonjour!!
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!!

Slide 1 - Tekstslide

Buts: 

Aan het einde van deze les, ken je het verschil tussen het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord

en weet je hoe je een bijwoord vormt in het Frans.

Slide 2 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over...

Slide 3 - Woordweb

Adjectif 
Het adjectif  past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waarop het adjectif  terugslaat.

Bv.: une jolie fleur.
         un garçon heureux

Slide 4 - Tekstslide

uitzonderingen in vorming mannelijk, eindigend op:
-f                      (actif)
-x                      (heureux)
-c                      (blanc)
-el                     (cruel)
-en                    (européen)
-i                        (favori)
-on                    (bon)
uitzonderingen in vorming
wordt in vrouwelijk:
-ve                   (active)
-se                   (heureuse)
-che                (blanche)
-elle                (cruelle)
-enne             (européenne)
-ite                  (favorite)
-onne             (bonne)

Slide 5 - Tekstslide

bijzondere gevallen
m                !!!             v                 mmv           vmv      
beau         bel           belle         beaux         belles
vieux         vieil        vieille        vieux           vielles     
nouveau  nouvel  nouvelle  nouveaux nouvelles
                !!! = mannelijk, enkelvoud, klinkerbotsing

Slide 6 - Tekstslide

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een vrouwelijk zelfst nw krijgt een extra ...
A
e
B
s
C
es
D
niets

Slide 7 - Quizvraag

le nouvel appartement
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

La _____ crème _____ (vers/ fris = frais)
A
la frais crème
B
la crème frais
C
la fraîche crème
D
la crème fraîche

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
J'adore les jupes ______________ (bleu). tip: la jupe!
A
bleus
B
bleues
C
bleu
D
bleue

Slide 10 - Quizvraag

(interessant = intéressant)
C'est un .............. film ...............
A
un film intéressant
B
un intéressant film
C
un film intéressante
D
un intéressante film

Slide 11 - Quizvraag

(sportief = sportif)
Ce sont des ...............garçons ...............
A
des garçons sportif
B
des sportifs garçons
C
des garçons sportifs
D
de garçons sportives

Slide 12 - Quizvraag

(klein = petit)
C'est ma ...............soeur ...............
A
ma soeur petit
B
ma petite soeur
C
ma petit soeur
D
ma soeur petite

Slide 13 - Quizvraag

(mooi = joli)
Ce sont de ...............filles ...............
A
de jolies filles
B
de jolis filles
C
de filles jolies
D
de filles joli

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verschil?
--> Il skie bien.
--> C'est un bon skieur.
Tekst

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Règle générale: -MENT
Féminin de l'adjectif + MENT
Exemples
Masculin: long -> féminin: longue -> adverbe: longuement 
Masculin: clair -> féminin: claire -> adverbe: clairement
Masculin: attentif ->minin: attentive -> adverbe: attentivement 
Masculin: public -> féminin: publique -> adverbe: publiquement
Masculin: léger -> féminin: légère -> adverbe: légèrement
 

Slide 17 - Tekstslide

Adverbes 

Abondant --> Abondamment

Slide 18 - Tekstslide

Adverbes 

Étrange --> Étrangement

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

....., ils m'ont noté
A
évidemment
B
évident

Slide 21 - Quizvraag

Paul est activement recherché
Malheureusement, nous ne pouvons pas aller en vacances
Elle a très mal joué
Sophie est vraiment fatiguée
Joseph est un garçon super sympa!

Slide 22 - Sleepvraag

extrêmement, typiquement, vraiment, heureusement...
Hoe herken jij een bijwoord in het Frans?

Slide 23 - Woordweb

Wat is het bijwoord van "sportif"
A
sportifment
B
sportifement
C
sportivement
D
sportivment

Slide 24 - Quizvraag

Goed of fout?
Il parle poliment
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

Goed of fout?
il roule lentment
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quizvraag

Goed of fout?
C'est un bon chanteur.
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag

Goed of fout?
il joue mal.
A
Goed
B
Fout

Slide 28 - Quizvraag

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 29 - Quizvraag

Bijwoord van gewelddadig

Violent --> ?
A
Violentment
B
Violentement
C
Violemment

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het bijwoord van bon?
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 31 - Quizvraag

Mon ami veut absolu/absolument faire le tour de France.
A
absolu
B
absolument

Slide 32 - Quizvraag

Il n’est pas un coureur brillant/brillamment.
A
brillant
B
brillamment

Slide 33 - Quizvraag

C’est un travail énorme/énormément.
A
énorme
B
énormément

Slide 34 - Quizvraag

Heureux/Heureusement il n’est pas tombé.
A
Heureux
B
Heureusement

Slide 35 - Quizvraag

Ça ne va pas bon/bien. Ça va mauvais/mal.
A
bon/mauvais
B
bien/mal
C
bien/mauvais
D
bon/mal

Slide 36 - Quizvraag

Nous avons exact/exactement les mêmes idées.
A
exact
B
exactement

Slide 37 - Quizvraag

C’est vrai/vraiment ridicule.
A
vrai
B
vraiment

Slide 38 - Quizvraag

Adjectif ou adverbe? Choisis!
Thomas est ...
A
lent
B
lentement
C
lente

Slide 39 - Quizvraag

Adjectif ou adverbe? Choisis!
Il travaille ...
A
lent
B
lentement
C
lente

Slide 40 - Quizvraag

Adjectif ou adverbe?
Comme ce chien est ...!
A
dangereux
B
dangereuse
C
dangereusement

Slide 41 - Quizvraag

Adjectif ou adverbe?
Il saute ... contre les visiteurs!
A
dangereux
B
dangereusement
C
dangereuse

Slide 42 - Quizvraag