Een werkwoord waarvan de klank verandert in de verleden tijd. Bijvoorbeeld vragen - vroegen
3.8 Spelling - herhaling
Slide 7 - Tekstslide
Ik loop naar school.
Ik liep naar school.
3.8 Spelling - herhaling
Wat is de verleden tijd van?
Slide 8 - Tekstslide
Wij krijgen een nieuwe hond
Wij kregen een nieuwe hond
3.8 Spelling - herhaling
Wat is de verleden tijd van?
Slide 9 - Tekstslide
De kinderen vragen om een nieuw boek.
De kinderen vroegen om een nieuw boek.
3.8 Spelling - herhaling
Wat is de verleden tijd van?
Slide 10 - Tekstslide
De scheidsrechter rent naar de zijlijn.
De scheidsrechter rende naar de zijlijn.
Dit is geen sterk, maar een zwak werkwoord.
3.8 Spelling - herhaling
Wat is de verleden tijd van?
Slide 11 - Tekstslide
Wat zeg ik nu al de hele tijd!.
Wat zei ik nu al de hele tijd!
3.8 Spelling - herhaling
Wat is de verleden tijd van?
Slide 12 - Tekstslide
- maak opdracht 5, 6 en 7 op bladzijde 179
zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 13 - Tekstslide
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, een dier, een plant of een ding. (je kunt er 'de, het of een voor zetten).
Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten.
- de leerling - de leerlingen
- het boek - de boeken
Let wel op:
- soms moet je extra letter schrijven - de kat - de katten
- soms moet je letter weglaten - de muur -de muren
- soms moet je een letter veranderen - de muis - de muizen
3.8 Spelling
Leertekst Meervoud van zelfstandig naamwoord op -en blz. 180
Slide 14 - Tekstslide
- maak opdracht 8 a en b op bladzijde 180-181
zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 15 - Tekstslide
hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd schrijft
hoe je het meervoud op -en van zelfstandig naamwoorden schrijft
3.8 Spelling
In deze paragraaf geleerd:
Slide 16 - Tekstslide
- Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Grammatica, Test Jezelf
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Spelling,
Test Jezelf
Voorbereiden voor de toets
Slide 17 - Tekstslide
1. Onderstreep de persoonsvorm (pv) - Vraagproef
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg) - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O) - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) en het lv tussen zinsdeelstrepen |
3.7 Grammatica - herhaling
Ontleed de 5 zinnen op je werkblad
Slide 18 - Tekstslide
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. We noemen dit sterke werkwoorden (soms ook wel klankverandernde werkwoorden).
Bijvoorbeeld:
3.8 Spelling
Leertekst : sterke werkwoorden in de verleden tijd, blz. 177
ik
loop
liep
zwem
zwom
zeg
zei
hij
loopt
liep
zwemt
zwom
zegt
zei
wij
lopen
liepen
zwemmen
zwommen
zeggen
zeiden
Slide 19 - Tekstslide
maak opdracht 2, 3, 4 blz. 178 - 179
3.8 Spelling
Zelfstandig werken
Slide 20 - Tekstslide
Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.
Bijvoorbeeld: wg wg | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.|
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172
Slide 21 - Tekstslide
Het onderwerp (O) en het werkwoordelijk gezegde (wg) horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp door te vragen : wie (of wat) + werkwoordelijke gezegde?
Bijvoorbeeld:
wg wg | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.|
Wie gaat maken? Antwoord Jesse. Jesse is het onderwerp (O)
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172
Slide 22 - Tekstslide
1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zet de pv, het wg, het onderwerp (o) en het lv tussen zinsdeelstrepen |
Klaar? maak de woordenzoeker op de achterkant
3.7 Grammatica
Opdracht op werkblad, samen oefenen
Slide 23 - Tekstslide
O wg lv
1. | Irene | maakt | altijd | mooie foto's.|
wg O lv wg
2. | Op koningsdag | heeft | Reza | zijn schaatsen | verkocht.|
O wg lv
3. | Sylvia | pakte | de verkeerde fiets | uit het fietsenrek.|
wg O lv wg
4. | Gisteren | heb | ik | in het zwembad | onze mentor | gezien. wg O wg
5. | Op het drukke kruispunt | is | een man | gevallen.
3.7 Grammatica
Antwoorden werkblad lijdend vorm
Slide 24 - Tekstslide
wg O wg
6. | Wanneer | heeft | Danny | jou | gebeld? O wg lv wg
7. | James Bozeman uit Florida | heeft | veel geluk | gehad. |
wg O lv
8. | Vorig jaar | won | hij | tien miljoen dollar | in de loterij.|
wg O
9. | Deze week | won | James | weer! |
wg O lv wg
10. | Nu | had | de man | een miljoen dollar | gewonnen. |
3.7 Grammatica
Antwoorden werkblad lijdend vorm
Slide 25 - Tekstslide
Ik heb de neiging om steeds het verkeerde lokaal in te lopen.
iets doen zonder er bij na te denken
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord?
Slide 26 - Tekstslide
Het kost mij moeite om op tijd aanwezig te zijn.
het vraagt veel inspanning
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord?
Slide 27 - Tekstslide
De acteur wil graag mensen enthousiast maken om ook te gaan acteren.
inspireren
3.5 - Woorden geleerd
Welk woord hoort bij de onderstreepte betekenis?
Slide 28 - Tekstslide
extreem
gewoon
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de tegenstelling van het woord:
Slide 29 - Tekstslide
gespannen
ontspannen, relaxed
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de tegenstelling van het woord:
Slide 30 - Tekstslide
- opdracht 13 op bladzijde 162-163
Huiswerk bespreken
Slide 31 - Tekstslide
De pv, het ond, het wg zijn zinsdelen
De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
Zinsdelen kan je verschuiven in de zin.
Bijvoorbeeld | De oude man | heeft | op zijn gitaar | gespeeld. | | Op zijn gitaar | heeft | de oude man | gespeeld. |
3.7 Grammatica - herhaling
Hoe zat het ook al weer met zinsdelen?
Slide 32 - Tekstslide
1.7 Grammatica - tijdproef pv
Stappenplan tijdproef pv
De pv vind je met de tijdproef pv:
Voorbeeld
1
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd (tt) naar de verleden tijd (vt) of
van de verleden tijd (vt) naar de tegenwoordige tijd (tt).
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv: Op het speelveld speelden drie jongens met elkaar
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv
Slide 33 - Tekstslide
1.7 Grammatica - herhalen
Hoe vind je ook al weer:
Het lijdend voorwerp (lv)
Je stelt de vraag: Wat + ond + wg?
De zinsdelen
De pv, het ond, het wg en het lv zijn zinsdelen
De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
De overige zinsdelen gaan over plaats, tijd, hoe
Slide 34 - Tekstslide
1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm
Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).
Slide 35 - Tekstslide
- Lees de 25 nieuwe woorden op blz. 221
- Oefen 10 minuten met je buurman/vrouw. Van welke woorden ken je de betekenis wel/een beetje/helemaal niet?
Vandaag 3.7 Grammatica
Slide 36 - Tekstslide
vóórkomen - voor de deur komen: een taxi laten voorkomen. - voor de rechter komen: de zaak komt maandag voor. - vóór iemand komen: ze kwam honderd meter voor. - gebeuren: zoiets komt meer voor. - aanwezig zijn: komen hier wolven voor?
3.5 - Verschil tussen vóórkomen en voorkómen
voorkómen - zorgen dat iets niet gebeurt (verhinderen); wij voorkomen dat de dieren de weg op lopen.
Slide 37 - Tekstslide
Sommige woorden betekenen het tegenovergstelde van elkaar. Je noemt dat een tegenstelling.
Bijvoorbeeld:
warm <-> koud geven <-> nemen groot <-> klein
rijk <-> arm boven <-> onder breed <-> smal
Soms heeft een woord meer dan één betekenis:
licht <-> donker licht <-> zwaar
nauw <-> breed nauw <-> los
3.5 Leertekst tegenstelling blz. 228
Slide 38 - Tekstslide
Sommige woorden krijgen een tegengestelde betekenis door er een voorvoegsel of achtervoegsel aan te plakken:
Bijvoorbeeld
Het voorvoegsel on- en anti- betekent niet of tegen