Veel gemaakte fouten op examen

Gebruik dit Alsjeblieft.. (goed lezen)
  • Bij een grote lap tekst > lees eerst te vraag door.
  • Lees de tekst goed door. 
  • Lees de vraag.
  • Geef antwoord op de vraag: door de vraag in je antwoord terug te laten komen.
  • 30% geeft verkeerd antwoord omdat ze helemaal geen antwoord geven op de vraag (door het slordige lezen, SUNDE!)
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Gebruik dit Alsjeblieft.. (goed lezen)
  • Bij een grote lap tekst > lees eerst te vraag door.
  • Lees de tekst goed door. 
  • Lees de vraag.
  • Geef antwoord op de vraag: door de vraag in je antwoord terug te laten komen.
  • 30% geeft verkeerd antwoord omdat ze helemaal geen antwoord geven op de vraag (door het slordige lezen, SUNDE!)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefen met examen
met name met onderwerpen waar helaas vaak veel fouten worden gemaakt.
Oefen goed!
Snap je iets niet tijdens het oefenen> gelijk opzoeken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examenvraag: antwoord op de volgende dia
In de veertiende eeuw trok een pestepidemie door Europa. Binnen tien jaar overleed meer dan een derde van de Europese bevolking. Pest wordt veroorzaakt door de bacterie Yersinia pestis. Mensen werden met de bacterie besmet doordat ze door rattenvlooien werden gebeten. In die tijd leefden mensen en ratten veel in elkaars directe omgeving. Rattenvlooien hebben zoogdierbloed nodig om zich te voeden. Ratten gaan ook dood aan de pest, maar de vlooien niet. De pest komt nu nog voor in delen van Afrika en Azië.

Als een populatie ratten besmet is met Yersinia-bacteriën, dan krijgen mensen vaker last van vlooienbeten.

Geef hiervoor een verklaring.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als een populatie ratten besmet is met Yersinia-bacteriën, dan krijgen mensen vaker last van vlooienbeten.

Geef hiervoor een verklaring.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Rekenvaardigheden
Bij het berekenen van iets eenvoudigs moet je de vraag goed lezen. Neem de moeite, want het is zonde om de punten te laten liggen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meneer Van Dongen is al 25 jaar bloeddonor. Zijn bloedgroep is B negatief. Hij weegt 75 kilogram. Twee keer per jaar wordt een halve liter bloed afgenomen.
Een volwassene heeft gemiddeld 60 mL bloed per kilogram lichaamsgewicht.

Hoeveel procent van het totale bloedvolume wordt per keer bij meneer Van Dongen afgenomen?

A
Ongeveer 1%
B
Ongeveer 6%
C
Ongeveer 11%
D
Ongeveer 22%

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken van insectenbloemen en windbloemen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor de bloem op de foto is insectenbestuiving belangrijk.

Waaraan kun je dat zien?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Levenscyclus plant



-Zaad
-Kiemplant
-Volwassen plant
-Bloem
-Vrucht

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de stappen van de levensloop van een plant in de juiste volgorde
Zaad
Volwassenplant
Ontkieming
Bloei
Kiemplant
Levenscyclus

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dag 14:
Ovulatie

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgorde licht in het oog

  • Hoornvlies
  • Pupil
  • Lens
  • Glasachtig lichaam
  • Gele vlek (netvlies)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de tekening is een deel van het oog met de letter Q aangegeven.

Hoe heet deel Q?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het oor
Buiten oor: 
oorschelp-gehoorgang-oorsmeerkliertjes
Midden oor:
trommelvlies-gehoorbeentjes-trommelholte
Binnen oor:
slakkenhuis - gehoorzenuw

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De samenstelling van bloed.
Het bloed bestaat uit plasma, witte bloedcellen, bloedplaatjes en rode bloedcellen.

Elk onderdeel heeft zijn eigen functies.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De rode bloedcel.
Vorm; rond met een deukje in het midden. Ze hebben geen celkern.

Functie: vervoeren van zuurstof
Bevat  ijzerhoudende stof: hemoglobine.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De witte bloedcel.
Vorm: heeft geen vaste vorm. Heeft wel een celkern.

Functie: maken ziekteverwekkers dood.
Etter/pus bestaan uit witte bloedcellen met dode ziekteverwekkers.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedplaatjes.
Vorm: als propjes met armen. zijn restanten van uiteengevallen cellen.

Functie: zorgen voor de bloedstollen. 
Vormen een web bij een wondje. (het korstje)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Profvoetballers trainen veel. Tijdens het trainen verliezen ze veel energie. Deze energie vullen ze na de training aan door een drankje te drinken met daarin veel glucose. De glucose wordt na opname in het bloed naar de lever vervoerd.

Waar in het bloed bevindt de glucose zich vooral?
A
in de bloedplaatjes
B
in de rode bloedcellen
C
in de witte bloedcellen
D
in het bloedplasma

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slagader
  • Wijde vaten
  • Dikke gespierde wanden
  • Van hart naar organen
  • Elastisch
  • Alleen kleppen aan het begin van de aorta en de longslagader
  • De slag van het hart is er in te voelen (pols)
  • Meeste liggen dieper in het lichaam

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aders
  • Dunner dan slagaders
  • Dunne weinig gespierde wanden
  • Van organen naar hart
  • Bevat veel kleppen (om de 10 cm) om terugstromen                                   bloed te voorkomen
  • Geen slagkracht van hart te voelen
  • Holle aders voeren bloed terug naar hart

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Speciale cellen in de hersenen maken voortdurend nieuw hersenvocht aan. Andere cellen nemen het vocht op en geven het af aan het bloed.

Hersenvocht komt in een bloedvat terecht dat bloed uit het hoofd wegvoert.

Is dit bloedvat een ader of een slagader? En behoort het tot de grote of tot de kleine bloedsomloop?
A
Het is een ader van de grote bloedsomloop
B
Het is een ader van de kleine bloedsomloop
C
Het is een slagader van de grote bloedsomloop
D
Het is een slagader van de kleine bloedsomloop

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Celkenmerken
  • Op basis van celkenmerken 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plantaardige cellen hebben een kern.
Niet alle levende organismen hebben een kern in hun cellen.

Welke eencelligen hebben GEEN kern?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

aBiotische & biotische factoren
Levende factoren
Levenloze factoren

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Oostvaardersplassen worden gekenmerkt door:

- een hoge grondwaterstand
- een bodem van klei
- weinig begroeiing
- veel wind
Welk van deze kenmerken is biotisch?
A
een hoge grondwaterstand
B
een bodem van klei
C
weinig begroeiing
D
veel wind

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voedselketen



Voedselketen
  • Een voedselketen begint altijd met een plant/producent. 
  • Pijlen gaan van links naar rechts!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Je ziet een voedselketen uit de Noordzee.
In zee begint de voedselketen met plantaardig plankton.

Noem alle consumenten uit de voedselketen.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

  • Je moet de lagen van buiten naar binnen goed kennen.
  • Ook wat waar zit!
Lagen van de huid

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding zie je een stukje huid.
De letter P geeft de laag aan met cellen die pigment maken.

Hoe heet deze laag van de opperhuid?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het uitscheidingsstelsel

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zeeotters krijgen veel zout water binnen. De organen die overtollig zout uit het bloed verwijderen, zijn bij zeeotters goed ontwikkeld.

Geef de naam van een orgaan dat overtollig zout uit het bloed verwijdert, zodat het in de urine terechtkomt.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

12-vingerigedarm, lever, galblaas, alvleesklier. 
Wat komt waar uit?

Slide 33 - Tekstslide

lever produceert gal --> opgeslagen in galblaas. vetten worden kleiner gemaakt --> Emulgeren. alvleesklier produceert alvleessap. 


Verteringstelsel
-  Speekselklier
-> koolhydraten
-  Maagsapklieren
- > eiwitten
- De lever  en zijn gal -> emulgeren vetten
- Alvleesklier -> eiwitten, vetten en koolhydraten
 - Darmsapklieren  -> eiwitten, vetten en koolhydraten

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De alvleesklier maakt alvleessap.

Waar in het verteringskanaal komt alvleessap voor het eerst in aanraking met de voedselbrij?
A
in de maag
B
in de lever
C
in de twaalfvingerige darm
D
in de dikke darm

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het maken van een onderzoeksplan/werkplan
  1. Vraagstelling/onderzoeksvraag
  2. Hypothese (wat denk je?)
  3. Werkwijze (Wat ga je doen?)
  4. Benodigdheden (Wat heb je nodig?)
  5. Resultaten (Wat zie je, verwerkt in tabellen of grafieken)     Let op! Dit is nog geen antwoord op je vraag!
  6. Conclusie (Antwoord op je onderzoeksvraag)
Wat moet je hiermee
Deze woorden goed snappen

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wetenschappers hebben jonge kinderen met overgewicht onderzocht. Ze wilden weten of kinderen met overgewicht meer kans hebben om later het metabool syndroom te krijgen. In een verslag van hun onderzoek staat: "Als jonge kinderen overgewicht hebben, dan hebben ze een vergrote kans op het metabool syndroom."

Bij welk deel van hun verslag past deze zin?
A
Bij hun onderzoeksvraag
B
bij hun resultaten
C
bij hun verwachtingen
D
bij hun werkwijze

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fotosynthese
Verbranding

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maakt een plant glucose?
Bladgroenkorrels --> fotosynthese

Nodig voor fotosynthese:
  1. Koolstofdioxide
  2. Water
  3. Zonlicht
Producten van fotosynthese:
  1. Glucose
  2. Zuurstof
Examenvraag:
Bij welke proces wordt er glucose aangemaakt?

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fotosynthese

                   +                      -->                       +
Verbranding

                   +                      -->                       +
______________________________________________________
Bij fotosynthese is dit nodig:
Bij verbranding ontstaat dit:
Koolstofdioxide
Koolstofdioxide
Zuurstof
Zuurstof
Water
Water
Glucose
Glucose
licht
energie
energie
licht

Slide 40 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw van groot naar klein

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De plant waterpest is net als veel andere planten opgebouwd uit cellen, organen en weefsels. Deze delen verschillen in grootte en bouw.

Wat is de juiste volgorde als je deze delen van een plant rangschikt van klein naar groot?
A
cel - orgaan - weefsel
B
cel - weefsel - orgaan
C
orgaan - cel - weefsel
D
orgaan - weefsel - cel

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orgaanstelsels

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je ziet verschillende orgaanstelsels.
Enkele orgaanstelsels zijn: bloedvatenstelsel, verteringsstelsel, voortplantingsstelsel en zintuigstelsel.

Noteer een ander orgaanstelsel waarvan een deel in de afbeelding is weergegeven.

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bewustwoording
Bewustwording vindt plaats in grote hersenen. Pas als de impulsen daar aankomen, ben je je bewust dat de bonbons voor je neus staan.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typen zenuwcellen
Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 typen zenuwcellen:
  1. Gevoelszenuwcellen
  2. Schakelcellen 
  3. Bewegingszenuwcellen
uitloper
uitloper

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoon in het filmfragment zegt iets in het Engels.
Je ziet daarbij delen in de mondholte en in de keelholte bewegen.

Worden tijdens het spreken impulsen naar de spieren van de huig gestuurd?
En worden er impulsen naar de spieren van de tong gestuurd?
A
niet naar spieren van de huig en niet naar spieren van de tong
B
alleen naar spieren van de huig
C
alleen naar spieren van de tong
D
zowel naar spieren van de huig als naar spieren van de tong

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Succes!

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies