2HV + 2V: zwakke werkwoorden + haben en sein

herhaling: zwakke werkwoorden Duits en haben + sein  - deel 2
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

herhaling: zwakke werkwoorden Duits en haben + sein  - deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te strepen

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 2 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord
komen de uitgangen: 

E-ST-T-EN-T-EN

 

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld:   machen  (= doen, maken)
(ik)                                                                                ich         mach            
(hij)                                                                              du          mach st                
(hij/zij/het)                                                        er/sie/es    mach           

(wij)                                                                              wir         mach en
(jullie)                                                                          ihr         mach t
(zij/u)                                                                      sie/Sie      mach en

Slide 4 - Tekstslide

jij doet =
A
du machst
B
du macht
C
du hast gemacht
D
er macht

Slide 5 - Quizvraag

vertaal ' zij werkt '(= arbeiten)
A
sie arbeitt
B
sie arbeitest
C
er arbeitet
D
sie arbeitet

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal:
jullie praten
(reden = praten)
A
ihr redt
B
ihr reden
C
ihr redet
D
er redet

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'arbeiten'?
A
gearbeiten
B
gearbeitet
C
gearbeitt
D
gearbeit

Slide 8 - Quizvraag

u praat =
A
sie reden
B
Sie reden
C
sie redet
D
Sie redet

Slide 9 - Quizvraag

hij antwoordt =
A
er antwortet
B
er antwort
C
er antworten
D
er antwortt

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van "antworten"?
A
antwort
B
geantwort
C
geantwortt
D
geantwortet

Slide 11 - Quizvraag

Schrijf het hele rijtje op van het werkwoord "reden" in de tegenwoordige tijd

Slide 12 - Open vraag

Brief schrijven

Slide 13 - Tekstslide

Lied
Au Revoir

Slide 14 - Tekstslide