Präpositionen und Personalpronomen 4. Fall
1 / 20
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
du
wir
hij
ich
es
Sie
ihr
wer
sie (ev)
sie (mv)
ik
jij
er
zij (ev)
het
wie
u
zij (mv)
jullie
wij
Slide 3 - Sleepvraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
durch
für
bis
ohne
gegen
um
voor
tegen
tot
om
zonder
door
Slide 6 - Sleepvraag
euch
mich
Sie
sie
wen
es
uns
sie
ihn
dich
sie(mv)
ihr
Sie
er
wer
sie (ev)
es
du
wir
ich
Slide 7 - Sleepvraag
Ich spiele ....... (tegen hem)
A
gegen er
B
gegen ihm
C
gegen ihn
Slide 8 - Quizvraag
......... (door hen) wird mein Zimmer gemütlich
A
durch sie
B
durch ihnen
Slide 9 - Quizvraag
....... (voor wie) ist der Spiegel?
A
für wer
B
für wen
C
für wem
Slide 10 - Quizvraag
......... (zonder jou) möchte ich hier nicht wohnen.
A
ohne du
B
ohne dir
C
ohne dich
Slide 11 - Quizvraag
Ich liebe meine Katze und kümmere mich gern ......... (om haar)
A
um Sie
B
um Ihnen
C
um ihnen
D
um sie
Slide 12 - Quizvraag
Der Sturm kommt nicht ........ (tot jullie)
A
bis ihr
B
bis euch
Slide 13 - Quizvraag
door
Slide 14 - Open vraag
voor
Slide 15 - Open vraag
zonder
Slide 16 - Open vraag
om
Slide 17 - Open vraag
tot
Slide 18 - Open vraag
tegen
