2.0: Ironie*: Mensen die geen immigranten willen toelaten, zijn een stuk minder gelukkig

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook/ laptop voor je
       Start je Chromebook/ laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
       Stop je telefoon in je tas of in je jas
      
timer
2:30

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een multiculturele samenleving?
A
Waar verschillende mensen wonen
B
Waar mensen uit verschillende culturen wonen
C
Waar mensen uit verschillende culturen samenwonen en elkaars gebruiken overnemen
D
Waar veel asielzoekers zijn

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Migranten zijn.....
A
Mensen die in een ander land aankomen om daar te wonen
B
Mensen die voor hun werk heen en weer reizen
C
Mensen die in een land aankomen voor vakantie
D
Mensen die uit hun land weggaan om ergens anders te wonen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Migratie
Immigreren wil zeggen dat je van het ene land naar het andere land gaat verhuizen. 

Emigreren wil zeggen dat je vanuit je geboorteland naar een ander land gaat verhuizen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van de les....

  • weet ik de betekenis van ironie 
  • weet ik wat een verwijswoord is
  • weet ik de betekenis van de belangrijke woorden

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelgericht werken: 
Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan
de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en
worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 
Ironie*
Ironie* is een vorm van humor. Niet alleen een opmerking, maar ook een
gebeurtenis of een situatie kan ironisch zijn. 
Bij ironie zeg je vaak het tegenovergestelde van wat je bedoelt. Zo’n uitspraak doe je met een glimlach op je gezicht om te laten zien dat je niet echt meent. 
Bijvoorbeeld: 
een brandweerkazerne die afbrandt of een ambulance die een ongeluk veroorzaakt.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op de volgende drie dia's staan steeds twee uitspraken, welke uitspraak is ironisch? 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegen iemand die te laat
komt zeggen:
A
'Ben je gisteravond weer te laat naar bed gegaan?'
B
'Je vindt het toch niet erg dat we alvast begonnen zijn?'

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tegen iemand die iets
doms zegt zeggen:
A
'Dat was een slimme opmerking van je.'
B
'Nou, dat is een stomme uitspraak.'

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tegen iemand die het niet lukt om een bal in de basket te gooien, zeggen:
A
'Hier ben je erg goed in hè.'
B
'Jij bent ook niet sportief.'

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

titel + tussenkopjes

Slide 13 - Tekstslide

het sterretje, de dubbele punt, de titel is lang, het is een soort uitleg.
Noteer twee dingen
die opvallen aan de titel.

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

samen de tekst lezen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
» Groep 1 gaat zelfstandig opdracht 2B + 3A en B maken
   Let op 2C doen we klassikaal.

» Groep 2 gaat de betekenis van de belangrijke woorden     
   opzoeken en vragen beantwoorden.
   Gebruik hiervoor Numo woordenboek die te vinden is via
   Cloudwise of door hier te klikken.
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

  • Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden in de tekst
Opdracht 2C.




verwijswoord
vraagwoord
verwijst naar
1
dit (r.6)
2
dat (r.8)
3
hun (r.25)
4
dat (r. 26)
Noteer waarnaar de woorden in de tabel verwijzen. Je vindt de verwijzing door het verwijswoord te vervangen door een vraagwoord.
wat?
wat?
wat?
wie?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

nabespreken opdracht
2B + 3A en B

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EXIT TICKET

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit wist ik al
Dit heb ik geleerd
Ironie is een vorm van humor.
Mensen die geen immigranten willen toelaten, zijn een stuk minder gelukkig.
Immigranten verbeteren de economische situatie van een bevolking.
De oorzaak van de ongelukkigheid zit in het idee dat mensen hebben over migranten.
De combinatie van tegen immigranten zijn en je ongelukkig voelen komt het meest voor bij mensen die bekend zijn met armoede.

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies