Grammatica les 3

Tegenstellingen en werkwoorden
Welke tegenstellingen ken je al? 
Benoem 3 voorbeelden.
Wat is een tegenstelling?

Welke werkwoorden ken je al?
Benoem 3 voorbeelden.
Wat is een werkwoord?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
ISKVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Tegenstellingen en werkwoorden
Welke tegenstellingen ken je al? 
Benoem 3 voorbeelden.
Wat is een tegenstelling?

Welke werkwoorden ken je al?
Benoem 3 voorbeelden.
Wat is een werkwoord?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaat het met jou?
Tegenstellingen
Tegenstellingen zijn woorden die tegenovergesteld zijn van elkaar 
Voorbeelden:
Hoog      -       Laag
Hard       -       Zacht
Aan         -       Uit
Zwaar     -       Licht
Licht       -        Donker
Lelijk              -      Mooi
Heel               -      Stuk
Langzaam   -       Snel
Lang              -      Kort
Dik                 -       Dun

Slide 2 - Tekstslide

Geef een ander voorbeeld die je nog niet hebt gezien
Geef een voorbeeld die je nog niet hebt gezien

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Hoe gaat het met jou?
Werkwoorden
Werkwoorden zijn woorden waarin je iets doet! Het is een actie.
Voorbeelden:
wonen                  Opruimen 
Ik woon                  Ik ruim op
Jij woont               Jij ruimt op
Hij woont             Hij ruimt op
zij woont              Zij ruimt op
Wij wonen          Wij ruimen op
Jullie wonen      Jullie ruimen op
Zij wonen            Zij ruimen op
Schoonmaken                    Verhuizen
Ik maak schoon                    Ik verhuis
Jij maakt schoon                  Jij verhuist
Hij maakt schoon                Hij verhuist
Zij maakt schoon                 Zij verhuist
Wij maken schoon              Wij verhuizen
Jullie maken schoon          Jullie verhuizen
Zij maken schoon               Zij verhuizen

Slide 5 - Tekstslide

timer
1:00
Werkwoorden

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Video

Hoe gaat het met jou?
Voorzetsels
Voorzetsels een voorzetsels staat voor een zelfstandig naamwoord.
Voorbeelden:
Boven, onder, naast, voor, aan, uit, op, af, door, in, uit, binnen, buiten, enz...
Tip:
Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast achter te zetten.
voor de kast, op de kast, achter de kast, in de kast.

Slide 8 - Tekstslide

De bal is ....... de doos.
A
In
B
Voor
C
Naast
D
Onder

Slide 9 - Quizvraag

De bal is ...... de doos
A
Op
B
In
C
Door
D
Uit

Slide 10 - Quizvraag

De bal is ...... de doos
A
Voor
B
Boven
C
Naast
D
Onder

Slide 11 - Quizvraag

De bal is ....... de doos
A
Achter
B
boven
C
Uit
D
Aan

Slide 12 - Quizvraag

De bal is ....... de doos
A
In
B
Boven
C
Onder
D
Op

Slide 13 - Quizvraag

De bal is ........ de doos
A
Naast
B
Voor
C
Door
D
Op

Slide 14 - Quizvraag

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll