5.2 Chromosomen, genen en fenotype

ISK-E
Welkom
telefoon niet in de bak
 zoek je plek op
pak je spullen 
Wordt stil.


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

ISK-E
Welkom
telefoon niet in de bak
 zoek je plek op
pak je spullen 
Wordt stil.


Slide 1 - Tekstslide

2c
Welkom
telefoon  op zijn kop op tafel
 zoek je eigen plek op
pak je spullen 
Wordt stil.

timer
2:00
stopwatch
00:00

Slide 2 - Tekstslide

pak nu je plenda 
Zoek De volgende les  bio op:


2c do 30 - 5

Slide 3 - Tekstslide

HUISWERK VOOR VOLGENDE les
MAKEN PARAGRAAF 3.3
lees de blauwe blokken tussen de vragen

VRAAG 1 TOT EN MET VRAAG 11

BLZ. 116 TOT EN MET BLZ. 119
lees: blz 90 t/m 94

maak: opdr 1 t/m 10

 waar: blz 91 t/m 96



lees: blz 113 t/m 115

maak:  opdr: 1 t/m 10
 
waar: blz. 115 t/m 120
huiswerk volgende les

Slide 4 - Tekstslide

Thema 5
Erfelijkheid en Evolutie

BS 2 Chromosomen, genen en fenotype

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wat is fenotype?
timer
0:30

Slide 7 - Open vraag

Wat is genotype?
timer
1:00

Slide 8 - Open vraag

Fenotype, wat je ziet.  dit kan ook beinvloed worden door je omgeving
Genotype, je bouwbeschrijving in de cel. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat kan het fenotype laten veranderen??
Voorbeelden:
Je hebt bruin haar (genotype) en je verft het blond
Je bent in je jeugd erg ziek, dus je blijft kleiner.

het genotype is bruin haar, maar het is veranderd in blond => het fenotype

Slide 10 - Tekstslide

        Aan het einde van de les :
  • weet je hoe het fenotype ontstaat
  • Kun je de kenmerken van Chromosomen benoemen
  • Kunnen omschrijven wat een gen is. 
  • Weet je  dat genen aan en uit kunnen staan.
  • Weet je waarom een chromosoom veel genen bevat.
  • Kun je benoemen wat het verschil is tussen een lichaamscel  en een geslachtscel

belangrijke woorden:
genotype, fenotype, chromosoom, gen, lichaamscel, geslachtscel, celdeling, erfelijke eigenschappen

Slide 11 - Tekstslide

Deze les
  • weet je hoe het fenotype ontstaat
  • Kun je de kenmerken van Chromosomen benoemen
  • Kunnen omschrijven wat een gen is.
  • Weet je dat genen aan en uit kunnen staan.
  • Weet je waarom een chromosoom veel genen bevat.
  • Kun je benoemen wat het verschil is tussen een lichaamscel en een geslachtscel

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Elk mens heeft duizende erfelijke eigenschappen.


Slide 15 - Tekstslide

Chromosomen???
In ieder kern van alle je cellen liggen er 46 in 23 paren.
Een gen is een onderdeel van een chrosoom die de informatie bevat van één erfelijke eigenschap. 

Slide 16 - Tekstslide

Genen
Een gen is een kleine eenheid binnen het DNA-molecuul. Een gen is een soort 'code' die codeert voor een bepaalde erfelijke eigenschap.

Slide 17 - Tekstslide

Genen kunnen aan of uit staan:
  • Genen kunnen aan of uit staan. 
  • Hangt af van het type cel.
  • Bij een cel in de Iris staat het gen voor oogkleur aan. In de cel van je oogwit staan deze cellen uit.

Slide 18 - Tekstslide

Genenparen
  • Van elk chromosoom 
    heb je er twee. 
  • Op 1 chromosoom 
     zitten meerdere genen.
  • Genen komen zoals 
    chromosomen dus ook 
     voor in paren.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Welke geslachtscellen zijn er bij de mens?
timer
1:00

Slide 21 - Open vraag

Geslachtscellen

  • Zijn een Eicel of een Zaadcel
  • Chromosomen komen
     enkelvoudig voor. 
  • 23 chromosomen
  • Genen komen ook
      enkelvoudig voor 
  • 23+23 = 46

Slide 22 - Tekstslide

Eigenschappen erven
23 chromosomen van ma.
20.000 erfelijke eigenschappen van ma.
23 chromosomen van pa.
20.000 erfelijke eigenschappen van pa.

Slide 23 - Tekstslide

     Celdeling van Lichaamscellen

  • Een moedercel deelt zich in 2 
      nieuwe dochtercellen.
  • Je genotype ontstaat bij de 
      bevruchting en verandert niet

Slide 24 - Tekstslide

vragen?

Slide 25 - Woordweb

HUISWERK VOOR VOLGENDE les
MAKEN PARAGRAAF 3.3
lees de blauwe blokken tussen de vragen

VRAAG 1 TOT EN MET VRAAG 11

BLZ. 116 TOT EN MET BLZ. 119
lees: blz 90 t/m 94

maak: opdr 1 t/m 10

 waar: blz 91 t/m 96



lees: blz 113 t/m 115

maak:  opdr: 1 t/m 10
 
waar: blz. 115 t/m 120
huiswerk volgende les

Slide 26 - Tekstslide

Instructie; Begrippenlijst
Wat? waarom 
begrippenlijst maken van thema 5.2.    begrippenlijst helpt je te leren voor een toets
Hoe?
Je leest blz  13 t/m 23 1x keer goed door. Neem de blauwe woorden over in je aantekenschrift.   Schrijf er achter wat de woorden betekenen

20 minuten
Hulp?
Steek je vinger op als je er niet uitkomt met je buurman/vrouw

klaar?
verder met opdracht 7 t/m 17 uit het boek 

timer
20:00

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide