Formatieve toets 3B TW1 - Media H1-4

Je staat op het punt om te beginnen aan de oefentoets van maatschappijkunde.


Heel veel succes met de oefentoets. 

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Je staat op het punt om te beginnen aan de oefentoets van maatschappijkunde.


Heel veel succes met de oefentoets. 

Slide 1 - Tekstslide

Goede tijden slechte tijden is erg populair door de meerzijdige communicatie met de kijkers.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Wat zie je hier!?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Directe communicatie
D
Eenzijdige communicatie

Slide 3 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van massamedia?
A
TV
B
Krant
C
Radio
D
Verjaardagskaart

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van massamedia?
A
De informatie is openbaar
B
De meeste werken indirect.
C
De communicatie is meerzijdig
D
Er is meestal geen directe feedback.

Slide 5 - Quizvraag

Een kenmerk van Massamedia is dat het ..... is
A
Openbaar
B
niet openbaar

Slide 6 - Quizvraag

Is de onderstaande uitspraak juist of onjuist?
Elk massamedium is een interactief medium.


A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Zie je op de afbeelding publieke omroepen of commerciële zenders?
A
Publieke omroepen
B
Commerciële zenders

Slide 8 - Quizvraag


Zenden uit op de NPO
A
Commerciële zender of omroep
B
Publieke zender of omroep
C
Beide

Slide 9 - Quizvraag

Publieke omroep en commerciële zenders....
Wie mogen reclames uitzenden ?
A
Publieke omroep
B
commerciele zender
C
allebei

Slide 10 - Quizvraag

Zendt veel amusement uit.
A
Commerciële omroep
B
Publieke omroep

Slide 11 - Quizvraag

7. Er zijn commerciële omroepen en publieke omroepen. Wat is het belangrijkste verschil?

Publieke omroepen:
A
hebben als doel geld te verdienen.
B
krijgen al hun geld uit reclame-inkomsten.
C
ontvangen geld van de overheid.
D
zenden geen reclame uit.

Slide 12 - Quizvraag

Publieke omroepen hebben inkomen uit:
A
kijkcijfers
B
omroepgelden, sponsoring programma's
C
abonnees, de overheid, reclames
D
Kijkcijfers, sluikreclame

Slide 13 - Quizvraag

1. In welk rijtje staan alleen publieke omroepen?
A
SBS, RTL4, Qmusic
B
Radio538, 3FM, Slam
C
KRO, NCRV, Skyradio
D
VARA, EO, TROS

Slide 14 - Quizvraag

Welke stelling klopt?
A
Een commerciële zender en publieke omroep verschillen niet.
B
Een publieke omroep krijgt geen geld van de overheid.
C
Een commerciële zender wil winst maken.
D
Reclames komen alleen voor op commerciële zenders.

Slide 15 - Quizvraag

Krijgt geld van de overheid.
A
Commerciële omroep
B
Publieke omroep

Slide 16 - Quizvraag


A
Commerciële zenders
B
Regionale omroepen
C
Publieke omroepen
D
Commerciële regionalen

Slide 17 - Quizvraag

In de mediawet staat dat publieke omroepen geen reclamebreak in programma hebben
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Populaire krant
Kwaliteits krant
Grote foto's
Sport
Cultuur
Veel tekst
Sensatie
Politiek

Slide 19 - Sleepvraag

Wat is een voorbeeld van een Populaire krant?
A
Trouw
B
AD
C
Hitkrant
D
Voetbal international

Slide 20 - Quizvraag

Een voorbeeld van een kwaliteitskrant is
A
Telegraaf
B
AD
C
Volkskrant
D
Stentor

Slide 21 - Quizvraag

0

Slide 22 - Video

Welke functie van massamedia herken je in het filmpje?
Welke functie van massamedia herken je in het filmpje?
A
Informatieve functie
B
Socialiserende functie
C
Opiniërende functie
D
Amusementsfunctie

Slide 23 - Quizvraag

0

Slide 24 - Video


Welke functie van massamedia herken je in het filmpje?
Welke functie van massamedia herken je in het filmpje?
A
Informatieve functie
B
Socialiserende functie
C
Meningsvormende functie
D
Amusementsfunctie

Slide 25 - Quizvraag

0

Slide 26 - Video


Welke functie van massamedia herken je in het filmpje?
Welke functie van massamedia herken je in het filmpje?
A
Informatieve functie
B
Socialiserende functie
C
Meningsvormende functie
D
Amusementsfunctie

Slide 27 - Quizvraag

Wat zien je hier?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Directe communicatie
D
Eenzijdige communicatie

Slide 28 - Quizvraag


Communicatie:

A
vindt alleen plaats als je met iemand praat.
B
B is altijd tweezijdig.
C
is het doorgeven en ontvangen van informatie.
D
is een ander woord voor massamedia.

Slide 29 - Quizvraag


Wat voor communicatie is dit?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Goede communicatie
D
Ondersteunende communicatie

Slide 30 - Quizvraag

Welke omschrijving past bij indirecte communicatie?
Welke omschrijving past bij indirecte communicatie?
A
Geschreven communicatie
B
Communicatie met gebaren
C
Contact via een hulpmiddel
D
Persoonlijk contact

Slide 31 - Quizvraag

3: Er zijn verschillende vormen van communicatie:
1. massacommunicatie.
2. persoonlijke communicatie.
3. non-verbale communicatie.
4. verbale communicatie.
Als je een e-mail stuurt naar je vrienden is er sprake van:
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 32 - Quizvraag

Welke vormen van communicatie gaat het om? Er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Chatten met onbekenden.
A
Directe communicatie
B
Indirecte communicatie
C
Verbale communicatie
D
Non-verbale communicatie

Slide 33 - Quizvraag

Bij communicatie wordt er altijd gebruik gemaakt van een medium.
Bij communicatie wordt er altijd gebruik gemaakt van een medium.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quizvraag

4. Op sociale-netwerksites is er sprake van veel directe, verbale communicatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag