Media heel H2

Maatschappijleer
Hoofdstuk 2 media 


2.1 Communicatie en media
2.2 Mediasamenleving
2.3 Nieuws
2.4 Invloed van de media
2.5 Geld verdienen met media 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Maatschappijleer
Hoofdstuk 2 media 


2.1 Communicatie en media
2.2 Mediasamenleving
2.3 Nieuws
2.4 Invloed van de media
2.5 Geld verdienen met media 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij al?

Vragen over heel hoofdstuk 2, ter voorbereiding voor de toets. 

Let op: het gaat op tijd! 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin af.

Communicatie:

A
vindt alleen plaats als je met iemand praat.
B
B is altijd tweezijdig.
C
is het doorgeven en ontvangen van informatie.
D
is een ander woord voor massamedia.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jacobien leest een mooi boek van Carrie Slee uit de bibliotheek.

Wie of wat is de zender in deze situatie?
A
Jacobien.
B
Het boek.
C
Carrie Slee.
D
De bibliotheek.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jacobien leest een mooi boek van Carrie Slee uit de bibliotheek.

Wie of wat is het medium in deze situatie?
A
Jacobien.
B
Het boek.
C
Carrie Slee.
D
De bibliotheek.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee voorbeelden horen bij het begrip non-verbale communicatie?
A
Gebarentaal en symbolen.
B
Twitteren en verkeersborden.
C
Foto’s en krantenadvertenties.
D
Vloeken en schilderijen.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van tweezijdige communicatie?
A
Een e-mail.
B
Een telefoongesprek.
C
Een boek.
D
Een toespraak door de koning.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een belangrijk kenmerk van massacommunicatie?

A
Het gaat om meerzijdige communicatie.
B
De informatie is voor iedereen bedoeld.
C
Een (medium) middel is niet noodzakelijk.
D
Het gaat om verbale communicatie.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

………… en ………. zijn voorbeelden van massamedia.
A
Een appje; een verkeersbord.
B
Een dagboek; een tijdschrift.
C
Een krant; een verjaardagskaart.
D
Een flyer; een website.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Publieke omroepen moeten volgens de Mediawet programma’s maken voor verschillende …………….

Welk woord is weggelaten?
A
doelgroepen.
B
adverteerders.
C
provincies.
D
bronnen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Commerciële omroepen hebben als doel om geld te verdienen.

Een voorbeeld van een commerciële omroep is:
A
de VARA.
B
de KRO.
C
RTL.
D
de TROS.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een publieke omroep?
A
Veronica.
B
De VARA.
C
RTL.
D
SBS 6.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn commerciële omroepen en publieke omroepen. Wat is het belangrijkste verschil?

Publieke omroepen:
A
hebben als doel geld te verdienen.
B
krijgen al hun geld uit reclame-inkomsten.
C
ontvangen geld van de overheid.
D
zenden geen reclame uit.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de tv heb je commerciële en publieke omroepen. Bij de radio heb je:
A
alleen commerciële omroepen.
B
ook commerciële en publieke omroepen.
C
alleen publieke omroepen.
D
geen commerciële en publieke omroepen.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is hier sprake van communicatie?
A
Nee, zingen is geen communicatie
B
Ja, want ik kan meezingen
C
Ja, er is sprake van een boodschap overbrengen.
D
Nee, want Beyoncé hoort mij niet

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen functie van de massamedia?
A
informatiefunctie
B
commentaarfunctie
C
agendafunctie
D
politieke functie

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort onder andere
bij Mediawijsheid?
A
Goed kunnen omgaan met programma's en applicaties
B
Goed op de hoogte zijn van actuele dingen zoals het nieuws
C
De programmeertalen Python en HTML
D
Het herkennen van nepnieuws en verstandig omgaan met social media

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Massamedia
A
zijn zenders die hun geld verdienen met reclames. Zoals RTL 4/5/7 en SBS6.
B
zijn zenders die geld krijgen van de overheid. AVROTROS en BNNVARA, op NPO 1, 2,3
C
zijn media waarbij de informatie door heel veel mensen wordt gezien, gelezen of gehoord.
D
is het doorgeven van actuele of interessante informatie aan lezers/ kijkers/ luisteraars.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat bedoelen we met mediasamenleving?
A
Een samenleving waarin media een centrale rol speelt
B
Een samenleving zonder media-invloed
C
Een samenleving met enkel traditionele media
D
Een samenleving zonder communicatiemiddelen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN kenmerk van massamedia?
A
De informatie is openbaar
B
De communicatie is direct
C
De communicatie is meestal eenzijdig
D
Er is geen persoonlijk contact tussen zender en ontvanger

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beeldvorming
A
is dat je je steeds een beeld vormt van iets of iemand.
B
als je verstandig gebruik maakt van de media.
C
is de vrijheid van journalisten om berichten te kunnen maken zonder eerst toestemming te vragen.
D
is verzonnen informatie die verspreid wordt om mensen te beïnvloeden.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je bent mediawijs
A
is dat je je steeds een beeld vormt van iets of iemand.
B
als je verstandig gebruik maakt van de media.
C
is de vrijheid van journalisten om berichten te kunnen maken zonder eerst toestemming te vragen.
D
is verzonnen informatie die verspreid wordt om mensen te beïnvloeden.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persvrijheid
A
als je verstandig gebruik maakt van de media.
B
is dat je je steeds een beeld vormt van iets of iemand.
C
is de vrijheid van journalisten om berichten te kunnen maken zonder eerst toestemming te vragen.
D
is verzonnen informatie die verspreid wordt om mensen te beïnvloeden.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Corona-expert heeft kritiek op maatregelen kabinet.

Wel persvrijheid of geen persvrijheid?
A
Wel persvrijheid
B
geen persvrijheid

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Selectieve waarneming
A
is dat je zelf kiest wat je wilt zien en horen.
B
is een beeld van mensen en situaties dat er perfect uitziet.
C
is het recht op een privéleven.
D
zijn boodschappen van bedrijven die willen dat jij hun producten gaat kopen.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het eerste en belangrijkste wat medewerkers van trollenfabrieken moeten doen?


A
Denken aan nepnieuws om over te schrijven Denken aan nepnieuws om over te schrijven
B
Nep-accounts maken op sociale media
C
Proberen journalisten over nepverhalen te laten schrijven
D
De haren van de trollen uit de klit houden

Slide 26 - Quizvraag

Toelichting antwoord:

[B: Nep-accounts maken op sociale media]

Trollenfabrieken zijn plaatsen of groepen waar mensen gecoördineerde desinformatie creëren en verspreiden op sociale media. Het is belangrijk om eerst accounts aan te maken voordat je berichten kan verspreiden.

 

Valt nepnieuws onder misinformatie of desinformatie?
A
Misinformatie
B
Desinformatie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN voorbeeld van communicatie?
A
StukTV zet een nieuwe video online
B
Op weg naar school zie je dat de supermarkt nieuwe aanbiedingen heeft.
C
Vader geeft moeder een boodschappenlijstje mee.
D
Je hebt het koud en zet de verwarming aan.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beeldvorming
A
is dat je je steeds een beeld vormt van iets of iemand.
B
als je verstandig gebruik maakt van de media.
C
is de vrijheid van journalisten om berichten te kunnen maken zonder eerst toestemming te vragen.
D
is verzonnen informatie die verspreid wordt om mensen te beïnvloeden.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat voor communicatie is dit?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Goede communicatie
D
Ondersteunende communicatie

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies