Persoonlijke voornaamwoorden en de werkwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden en de werkwoorden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijke voornaamwoorden en de werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Ik - ich
Jij- du
Hij- er
Zij- sie
Het - es

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de vertaling voor jij?
A
ich
B
er
C
du
D
es

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de vertaling voor het?
A
es
B
er
C
sie

Slide 4 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden
Stap 1: Pak het hele werkwoord
Stap 2: haal -en van het werkwoord af
Stap 3: plak de passende uitgang achter de stam

Ich (-e)
Du (-st)
Er/sie/es (-t) 

Slide 5 - Tekstslide

Wohnen en Heißen 
Stam = Wohn

Ich = wohn + e = wohne
Du = wohn + st = wohnst
er/sie/es = wohn + t = wohnt
Stam = Heiß

Ich = heiß + e = heiße
Du = heiß + t = heißt
er/sie/es = heiß + t = heißt

Slide 6 - Tekstslide

Maak de zin af:

Ich ....
A
heiße
B
heißt

Slide 7 - Quizvraag

Maak de zin af:

du ....
A
heißst
B
heiße
C
heißt

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal naar het Duits:
Hij woont

Slide 9 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden
Deze wijken af van de regels!

Slide 10 - Tekstslide

Haben en sein
Haben

Ich habe 
Du hast
er/sie/es hat

Sein

Ich bin
Du bist
er/sie/es ist

Slide 11 - Tekstslide

Vul in:

Er .... ein Handy
A
habe
B
hat
C
hast

Slide 12 - Quizvraag

Vul in:

Ich ... traurig
A
ist
B
bin
C
sein

Slide 13 - Quizvraag