- Stap 1: Straks roep ik een van de werkwoordspellingstermen, schrijf dan een woord op.
- Stap 2: De ander maakt daar een zin mee.
- Stap 3: Schrijf ook je naam erachter tussen haakjes.
Bijvoorbeeld
Stap 1: Schrijf een (PVTT) op. bijvoorbeeld: fietst.
Stap 2: De fietsende man werd geraakt door een auto.