To do do. 5-9, H2d
Deze les
- werken in OneNote
- werkwoordspelling
HW vr. 5-9 [1]: - Maak de eerste 10 zinnen van elke dikgedrukt
onderdeel.
- Let op: het SO is verzet naar di. 9-9 [2]!
- Let op: het SO is verzet naar di. 9-9 [2]!
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Deze les
- werken in OneNote
- werkwoordspelling
HW vr. 5-9 [1]: - Maak de eerste 10 zinnen van elke dikgedrukt
onderdeel.
- Let op: het SO is verzet naar di. 9-9 [2]!
- Let op: het SO is verzet naar di. 9-9 [2]!
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoordspelling
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd
- voltooide tijd (hulpwerkwoord + voltooid deelwoord)
Slide 2 - Tekstslide
sterke werkwoorden
* In de verleden tijd veranderen deze werkwoorden van klank. *
= onregelmatige werkwoorden
* In de verleden tijd veranderen deze werkwoorden van klank. *
zwakke werkwoorden
= regelmatige werkwoorden
* In de verleden tijd veranderen deze werkwoorden
niet van klank. *
VOLG DE REGELTJES
Slide 3 - Tekstslide
STAM
De stam van het werkwoord vind je altijd zo:
verhuizen --> verhuiz
leven --> lev
zwemmen --> zwemm
zwemmen --> zwemm
IK-VORM
De ik-vorm van het werkwoord
moet soms worden aangepast:
verhuizen --> ik verhuis
leven --> ik leef
zwemmen --> ik zwem
leven --> ik leef
zwemmen --> ik zwem
hele werkwoord - 'en'
Slide 4 - Tekstslide
de tegenwoordige tijd
jij ik-vorm + t fietst beantwoordt
hij/zij/het ik-vorm + t fietst beantwoordt
wij hele werkwoord fietsen beantwoorden
jullie hele werkwoord fietsen beantwoorden
zij hele werkwoord fietsen beantwoorden
REGEL
VOORBEELDEN
Slide 5 - Tekstslide
de verleden tijd
jij ik-vorm + te/de fietste beantwoordde
hij/zij/het ik-vorm + te/de fietste beantwoordde
wij ik-vorm + ten/den fietsten beantwoordden
jullie ik-vorm + ten/den fietsten beantwoordden
zij ik-vorm + ten/den fietsten beantwoordden
REGEL
VOORBEELDEN
Slide 6 - Tekstslide
KoFSCHiPTaXieTJe
Hoe weet je nu of je te(n) of de(n) moet toevoegen aan de
ik-vorm..?
stap 1 | Op welke letter eindigt de laatste letter van de STAM van
het werkwoord?
stap 2 | Komt die letter overeen met een van de medeklinkers
uit het KoFSCHiPTaXieTJe?
het werkwoord?
stap 2 | Komt die letter overeen met een van de medeklinkers
uit het KoFSCHiPTaXieTJe?
stap 3 | JA? --> te(n) - NEE? --> de(n)
Slide 7 - Tekstslide
verhuizen
stap 1 | verhuizen - 'en' = verhuiz
stap 2 | KoFSCHiPTaXieTJe?
stap 3 | NEE = de(n)
stap 3 | NEE = de(n)
feesten
stap 1 | feesten - 'en' =
feest
stap 2 | KoFSCHiPTaXieTJe?
stap 3 | JA = te(n)
verhuis - verhuisde(n)
feest - feestte
Slide 8 - Tekstslide
de voltooide tijd
De voltooide tijd:
HULPWERKWOORDEN VOLTOOID DEELWOORD
worden, zijn, hebben begint vaak met: -ge, -be, her -ver, -ont
eindigt op: -d / -t
- (e) n
- (e) n
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
Slide 9 - Tekstslide
voltooid deelwoord
* sterke werkwoorden * * zwakke werkwoorden *
- (e)n - d / -t --> KoFSCHiPTaXieTJe
- (e)n - d / -t --> KoFSCHiPTaXieTJe
- gelopen - verhuisd
- gestaan - beantwoord
- gezeten - gefietst
- gezeten - gefietst
Slide 10 - Tekstslide
A
A
N
A
N
D
E
E
S
L
L
A
G
A
A
N
D
E
S
L
A
G
