BLok 4-5 Les 1 spelling

  • Lezen (10 minuten)
  • Doelen
  • Theorie
  • Opdrachten/huiswerk
  • Afsluiting
Welkom bij Nederlands!
Tekst
Mevrouw Doddema
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Lezen (10 minuten)
  • Doelen
  • Theorie
  • Opdrachten/huiswerk
  • Afsluiting
Welkom bij Nederlands!
Tekst
Mevrouw Doddema

Slide 1 - Tekstslide

Welkom 
  • Telefoon op stil in de telefoontas of in je eigen tas.
  • Ga rustig zitten.
  • Pak je boek.
  • Zodra de les start luister je naar de docent en ben je stil.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les
5 minuten dag opstart
10 minuten herhaling en uitleg samenstelling + koppelteken
15 minuten maken opdracht
10 minuten nakijken (zelfstandig)
5 minuten afsluiting volgende les



Doelen
- persoonsvorm tt, vt en het voltooid deelwoord herhalen
- je weet weer wat een samengesteld woord is.
- je weet weer wat een koppelteken is.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
Drie manieren om de persoonsvorm te vinden.

1. 
2.
3.

Slide 4 - Tekstslide

Stam+t
Tegenwoordige tijd
Ik loop, vind, maak, word
Hij/zij/jij/u loopt, vindt, maakt, word
Loop, vind, maak, word jij/je



Slide 5 - Tekstslide

Verleden tijd
Zwakke/klankvaste werkwoorden: Veranderen niet van klank als de tijd verandert. 

Maak -  maakte
Fiets - fietste
Woon - woonde



Slide 6 - Tekstslide

Verleden tijd
Klankveranderend/sterk werkwoord
De klank van het werkwoord verandert als de tijd verandert.

Worden - werden
Lopen- liepen
Vinden - vonden

Slide 7 - Tekstslide

't Kofschip + X
Werkwoorden (ook VTD) in het verleden tijden eindigen op t(e) of d(e), dit heeft te maken op welke letter de stam ervan eindigt.

Maken - mak - K - staat in kofschip+x dus t
Wonen - en - won - N - staat er niet in, dus d
Afprijzen - 

Slide 8 - Tekstslide

Welke is goed en waarom?
Ik wandel over het pad
Ik wandel over de pad

Slide 9 - Tekstslide

Maken opdracht 1, 2, 3 en 4 

Slide 10 - Tekstslide

Samenstelling
Een woord dat bestaat uit twee (of meer) woorden.
Voorbeelden?

Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden
De en het, die en dat

De is die
Het is dat

Het hondje dat heeft gewandeld
De muis die kaas eet

Slide 12 - Tekstslide

Koppelteken

Om letterverwarring te voorkomen bij samengestelde woorden wordt het woord soms gescheiden door een koppelteken.

Zo zie je direct welke letter bij welk woord hoort.

Auto-ongeluk

Slide 13 - Tekstslide

Geen tussen N
Als het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord is
Bij versterking -  beresterk, huilebalk
Als er maar een van is: maneschijn - zonnestraal
Als er geen meervoud van is: rijstepap, roggebrood
Als de meervoud zowel een s of n aan het eind
Groentes/groenten bijv groentewinkel

Slide 14 - Tekstslide

Nakijken

Slide 15 - Tekstslide

Volgende les
Volgende les: 


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide