1. Panda's zien eruit als beren(,) maar hun gedrag lijkt op dat van katachtigen.
2. Er zijn problemen met het spoor (.) Veel treinen hebben dan ook vertraging.
3. Ik plaats zonnepanelen op het dak(:) ik wil besparen op mijn energierekening.
4. Wie op de maan struikelt (,) valt niet hard(,) omdat de zwaartekracht gering is.