Lezen H3 - 2V

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Lezen in je boek!

Deze les

Lekker lezen

Herhaling 

Uitleg

Begrip testen

Zelfstandig aan de slag.

Lees in je leesboek. 

Welke vier tekstverbanden heb je geleerd bij lezen H2?
(Extra uitdaging: en welke vier in leerjaar 1?)

Chronologisch verband

Toelichtend verband

Opsommend verband

Tegenstellend verband

Concluderend verband

Redengevend verband

Oorzakelijk verband

Vergelijkend verband

dankzij

evenals

kortom

want

vroeger

om te beginnen

hoewel

zoals

maar

ten eerste

(net) als

dus

daarom

Wat is ook alweer het nut van tekstverbanden en signaalwoorden?

Vragen?

Weet je wat je hebt geleerd?

Een paar vragen. 

Een verband is:

1. wanneer een stuk tekst niet klopt en herschreven moet worden
2. een ander woord voor inleiding, middenstuk en slot
3. dat bepaalde zinnen en alinea's met elkaar samenhangen
4. dat een schrijver een bepaald doel heeft mijn zijn tekst

Chronologisch verband...

1. is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd
2. worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd
3. wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp
4. worden de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschreven

Aan welk verband herken je een oorzakelijk verband niet?

1. daardoor
2. dat komt door
3. het gevolg is
4. want

Aan welke verband herken je een voorwaardelijk verband niet?

1. indien
2. tenzij
3. mits
4. ofschoon

Welk verband is dit?

1. opsomming
2. tegenstelling
3. voorbeeld
4. chronologisch

Chronologisch

1. Door een hevige sneeuwbui was de helft van de weg ingestort.
2. Het is goed dat de Europese landen een verbod op zeehondenbont hebben ingevoerd, omdat de zeehondenjacht in Canada maar blijft doorgaan.
3. Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.
4. We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

'Maar'
geef een ..... verband aan

1. Toelichtend
2. Opsommend
3. Chronologisch
4. Tegenstellend

Samenvattend verband

1. Je kunt in de spits haast niet meer opschieten in de Randstad. Zo kost het je vaak twee uur om van Den Haag naar Rotterdam te reizen, een afstand die je normaal in twintig minuten aflegt.
2. Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
3. De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus nogal verdeeld.
4. Al met al ben ik zwaar teleurgesteld.

Nu zelf aan de slag!

Je mag FLUISTEREND overleggen met je buur

Je maakt online Lezen H3 opdracht 1 tot en met 5

Klaar? Dan werk je verder aan Woordenschat H1 en H2

Wat heb je deze les geleerd en waardoor heb je dat geleerd?