Theme 2 Stepping Stones

Stepping Stones
Theme 2

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Stepping Stones
Theme 2

Slide 1 - Tekstslide

In Theme 2 hebben we van alles besproken.
Wat weet je nog over het onderwerp, de leesteksten, de grammar, vocab en stones.
Schrijf op.

Slide 2 - Woordweb

Laten we eerst eens kijken naar de VOCAB:

Slide 3 - Tekstslide

Weddenschap
vooruit
glad
apparatuur
Opladen
strategie
zoemen
overtuigen
stuk
munt
bet
forward
slippery
equipment
recharge
strategy
buzz
persuade
Strech
Coin

Slide 4 - Sleepvraag

Dat doen we nog een keer!

Slide 5 - Tekstslide

paraplu
bang
handig
dienen
zaklamp
samenwerken
vergen
lijken op
gelijk aan
doen denken aan
Umbrella
frightened
handy
serve
torch
collaborate
requires
resemble
similar to
Remind of

Slide 6 - Sleepvraag

Naast de Vocab hebben we ook grammar behandeld. Nog even herhalen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Adjectives and Adverbs


(bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden)

1. Frank is a good singer 
2. My brother is a careful driver.
Een bijvoegelijk naamwoord beschrijft iets of iemand. Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord. (Zelfstandig naamwoord vinden door de, het, een ervoor zetten).

Slide 9 - Tekstslide

Adjectives and Adverbs
1. Frank sings well. 
2. My brother drives carefully.

Bijwoorden kunnen andere woorden beschrijven. Een bijwoord zegt bijvoorbeeld hoe iets gebeurt, of hoe iets gedaan wordt. Het zegt iets over een werkwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Let op!
1. My teachers are nice.
2. That car looks beautiful.
3. Haggis smells awful.

Na koppelwerkwoorden zoals: to be (zijn), to seem (lijken), to feel (zich voelen) + to look (eruitzien), to smell (ruiken), to sound (klinken), to taste (smaken) gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoegelijk naamwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoegelijk naamwoord. 

1. Frank is an extremely good singer.
2. My brother is an awfully careful driver.
3. It's an absolutely perfect video clip.


Slide 12 - Tekstslide

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een 
ander bijwoord in een zin. 

1. Frank sings absolutely beautifully.
2. My brother drives really well.
3. That clip was filmed extremely perfectly. 




Slide 13 - Tekstslide

-ly
De meeste bijwoorden maak je door -ly achter het bijvoegelijk naamwoord te zetten.     
Beautiful - beautifully

Let op! Soms verandert de spelling van het bijwoord. 
Terrible - terribly
Easy - easily

Slide 14 - Tekstslide

Vervolg bijwoorden
Er zijn ook onregelmatige bijwoorden. Het bijwoord van good is bijvoorbeeld well - She's a good performer. She performs well. 

Een aantal bijwoorden heeft dezelfde vorm als het bijvoegelijk naamwoord. 
Fast (snel), fair (sportief/eerlijk), low (laag), high (hoog), hard (hard), long (lang), late (laat), loud (luid) en straight (onmiddelijk) - He's a fast driver, He drives fast






Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Which one is the adjective?
A
beautiful
B
well
C
normally
D
wonderfully

Slide 17 - Quizvraag

Een ‘adjective’ zegt iets over een .......?

Slide 18 - Open vraag

quickly
quick
happily
happy
They lived ... ever after.
The girl  looked ...
The hare was too ....
The dog ... ran to the ball

Slide 19 - Sleepvraag

fast
fast
well
good
He is a very ... singer
He drives very ...
He sings very ...
That car is very ....

Slide 20 - Sleepvraag

Max is a ... singer.
A
good
B
well

Slide 21 - Quizvraag

This hamburger tastes ...
A
awful
B
awfully

Slide 22 - Quizvraag

You can ... open the box.
A
easy
B
easily
C
easyly

Slide 23 - Quizvraag

He drives the car ...
A
carefully
B
careful

Slide 24 - Quizvraag

Jamie Oliver cooks ...
A
fantastic
B
fantasticly
C
fantastically

Slide 25 - Quizvraag

Madonna is a ... singer.
A
terribly
B
terrible

Slide 26 - Quizvraag

That pizza smells ...
A
nicely
B
nice

Slide 27 - Quizvraag

I think a Friesian horse is ...
A
beautiful
B
beautifully

Slide 28 - Quizvraag

Maar we hadden ook nog much and many.....

Slide 29 - Tekstslide

Much and Many
Much en Many betekenen allebei 'veel'

Slide 30 - Tekstslide

Much

Gebruik je bij dingen die je NIET kunt tellen:

much water
much money
Many

Gebruik je bij dingen die je WEL kunt tellen:

many sweets
many books

Slide 31 - Tekstslide

Your turn!
Maak nu de volgende opdrachten.

Slide 32 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'much'?
A
bij dingen die je kan tellen
B
bij dingen die je niet kan tellen

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord gebruik je als je dingen wel kunt tellen?
A
many
B
much

Slide 34 - Quizvraag

Vul in much of many:
____ homework
A
much
B
many

Slide 35 - Quizvraag

Vul in much of many:
____ sand
A
much
B
sand

Slide 36 - Quizvraag

Vul in much of many:
____ bottles of milk
A
much
B
many

Slide 37 - Quizvraag

Vul in much of many:
____ birds
A
much
B
many

Slide 38 - Quizvraag

Vul in much of many:
___ coins
A
much
B
many

Slide 39 - Quizvraag

Vul in much of many:
____ oranges
A
much
B
many

Slide 40 - Quizvraag

Vul in much of many:
___ time
A
much
B
many

Slide 41 - Quizvraag

Vul in much of many:
____ hours
A
much
B
many

Slide 42 - Quizvraag

And last but not least: 
THE STONES!!

Slide 43 - Tekstslide

En let op: 
dit zijn de puntenpakkers in de TOETS!!!!
Leer ze dus goed uit de stones vertalingen.

Slide 44 - Tekstslide

Vertaal:
Kun je me vertellen wat ik moet doen?

Slide 45 - Open vraag

Vertaal:
Kun je dat herhalen aub?

Slide 46 - Open vraag

Vertaal:
Dan klik je twee keer op dat icoontje.

Slide 47 - Open vraag

ZO.
Zijn er nu nog vragen?

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Link

Slide 50 - Link

Slide 51 - Tekstslide