interview les 2 - verslag (hf 2.4)

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Iedereen aanwezig?

Slide 3 - Tekstslide

(online) ingeleverd ?  
th2c
wel
niet
mindmap
10
9
werkblad interview
11
8

Slide 4 - Tekstslide

(online) ingeleverd ?  
th2d
wel
niet
mindmap
15
7
werkblad interview
10
12

Slide 5 - Tekstslide

Een interview

Slide 6 - Tekstslide

n.a.v. ingeleverd huiswerk
Hoe begin je je interview?
--> Inleiden!!  

Bijv. bij een interview over iemands werk.
Vraag eerst of hij/zij kan vertellen:
- wat voor werk hij* doet
- waar? 
- wat het precies inhoudt 

Slide 7 - Tekstslide

interview
  • Een interview is een vraaggesprek tussen een vragensteller (de interviewer) en iemand die de vragen beantwoordt (de geïnterviewde).

  • Een interviewer kan op verschillende manieren iets te weten komen.

Slide 8 - Tekstslide

Soort vragen + houding
  • Open vragen  (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe)
  • Gesloten vragen
* Doorvragen

Luister actief!  Kijk de ander aan. Gebruik lichaamstaal. Nodig uit om te praten. Vraag door. 

Slide 9 - Tekstslide

Theorie: open vragen
 Bij open vragen heeft de geïnterviewde ruimte om te antwoorden.
Bijvoorbeeld:
Wat vindt u van…?
Waarom …?
Hoe komt het dat…?
Wat kunt u vertellen over…?

Met een open vraag geef je je gesprekspartner de ruimte om te vertellen wat hij belangrijk vindt.

Voordeel: je duwt de geïnterviewde niet een bepaalde kant op.
 Nadeel:   de geïnterviewde kan te veel kanten opgaan.


Slide 10 - Tekstslide

Theorie: gesloten vragen
Met een gesloten vraag kun je specifieke informatie van je gesprekspartner verkrijgen en je kunt nagaan of je de ander goed begrepen hebt. Een gesloten vraag levert een antwoord op als 'ja', 'nee' of een ander kort antwoord, zoals 'leuk' of 'goed'.

Bijvoorbeeld
Is uw werk belangrijk voor u? – Ja.
Gaan studenten in de toekomst online college volgen? – Misschien.

Voordeel:    je kunt iemand tot een simpel antwoord dwingen.
Nadeel:       de sturing kan vervelend zijn en iemand kan heel korte antwoorden geven, waardoor je weinig informatie krijgt.

Slide 11 - Tekstslide

Theorie: doorvragen
Soms geeft iemand enkel korte antwoorden, waardoor je niet genoeg informatie krijgt.
Vraag dan tijdens het interview goed door
Dat doe je, omdat je meer over het onderwerp wil weten of omdat je nog niet tevreden bent met het antwoord.

voorbeeld
'Vertel daar eens iets meer over: 'Waarom denk je dat?'     'Vind je het lastig daarover te praten? Waarom?'      'Dat zeg je nou wel, maar ...'

Slide 12 - Tekstslide

Doorvragen  - theorie blz 47
1. samenvatten: 
  Dus je vindt het laatste boek het best. Waarom vind je dat?
2. antwoord herhalen: 
G: "Ik vond het niet leuk."   I: "Je vond het niet leuk?"
3. extra uitleg vragen
Wat bedoel je daar precies mee?
4.  voorbeelden vragen
Kun je daar een voorbeeld van geven?

Slide 13 - Tekstslide

Een interview voorbereiden
  • Je moet interviews heel goed voorbereiden
  • Je moet bedenken wat je te weten wilt komen
  • Je vraag naar feiten en naar meningen
  • Gebruik vooral open vragen --> schrijf ze op
  • Denk alvast na over mogelijke vervolgvragen

Slide 14 - Tekstslide

Het interview
* Vertel wie je bent en waarom je een interview wilt afnemen.
* Neem het interview op met je mobiel. Een filmpje is handig, maar een geluidsfragment is ook goed.
* Zorg er voor dat iedereen goed te verstaan is. Later moet je nog een interviewverslag maken van dit interview. Je hebt daarvoor een goede opname nodig. 
* Stel de vragen en vraag door. (zie theorie blz. 47)
* Bedank, aan het einde van het gesprek, de geïnterviewde voor zijn/haar medewerking

Slide 15 - Tekstslide

Na afloop
* Bewaar het filmpje of het geluidsfragment goed.
Later moet je het nog gebruiken bij een andere opdracht. Ben je bang dat je het niet terug kunt vinden, lever je geluidsfragment dan in in Classroom. Dan weet je zeker dat je later verder kunt met deze opdracht.

Slide 16 - Tekstslide

Een interview houden
  • Stel je voor en leg uit waarom je het interview houdt. Vertel ook wat je met de informatie gaat doen
  • Maak aantekeningen of neem het interview op
  • Stel de vragen van je lijstje en vraag door
  • Laat de geïnterviewde rustig nadenken en uitpraten
  • Luister en kijk goed naar de geïnterviewde, noteer wat je ziet
  • Bedank de geïnterviewde voor zijn medewerking

Slide 17 - Tekstslide

Vorige week:  maken opdr 1, 2, 4, 5, 6  van hf 1.6
Huiswerk: interview voorbereiden + werkblad inleveren 

Deze week: interview afnemen +  verslag schrijven

Slide 18 - Tekstslide

Het verslag
hf 2.4 

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf een samenvattend verslag!



* letterlijk interviewverslag
* samenvatten interviewverslag


Slide 20 - Tekstslide

samenvattend verslag   -  bijv.  blz 96
* laat de vragen weg
Antwoorden vat je samen in eigen woorden en wissel je af met citaten van de geïnterviewde persoon.

 

Voorbeeld:
Mijn opa en zijn broers en zussen moesten gewoon lopend naar school, of het nu stormde, regende of sneeuwde. Er was een pad dwars door de weilanden heen. Ze liepen dan tussen de koeien en dan is het niet gek dat ze weleens in de stront stapten. Opa lacht: ‘Als dat gebeurde, moest ik mijn schoenen op de gang laten staan.’

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

volgende week


 * Deel je verslag met een klasgenoot (die normaal naast je in de klas zit).
* Beoordeel (kritisch) het verslag van je klasgenoot  m.b.v. het beoordelingsformulier, blz 97.
* Maak een foto van het door jouw ingevulde formulier en stuur deze naar je klasgenoot.

* Herschrijf je eigen verslag (a.h.v. het door jouw klasgenoot ingevulde beoordelingsformulier).
* Plak de foto van de beoordeling van jouw tekst  onder je definitieve betoog.

 Lever je definitieve verslag in via Classroom.

Slide 24 - Tekstslide

Leertekst: Citeren
Een citaat is een stukje tekst waarin staat wat iemand letterlijk heeft gezegd. 
Gebruik interpunctie (leestekens) om duidelijk te maken dat het een citaat is en niet jouw eigen woorden.


Vergelijk de vier manieren van citeren:
1 Frank zegt: 'Bij mij zouden de lessen later beginnen.'
2 ‘Bij mij', zegt Frank, 'zouden de lessen later beginnen.'
3 'Bij mij zouden de lessen later beginnen,' zegt Frank.
4 'Bij mij zouden de lessen later beginnen.'

Slide 25 - Tekstslide

Leertekst: Afwisselen in woordkeus
Een tekst leest prettiger als je niet te vaak dezelfde woorden schrijft. Gebruik bijvoorbeeld:
• een synoniem: opa – grootvader;
• een verwijswoord: opa – hij;

Zie verder de tips/theorie op  blz. 98 !


Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide