Breedteligging: De afstand van een plaats tot de evenaar.
Jaaramplitude: Het verschil tussen de gemiddelde temperatuur in de warmste en de koudste maand van het jaar.
Aanlandige wind: Wind vanaf zee.
Zeeklimaat: Klimaat met een matigende invloed van de zee op de temperatuur ('s zomers koeler, 's winters zachter en het hele jaar neerslag.
Middellandse Zeeklimaat: Zeeklimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters.
Landklimaat: Klimaat met in de koudste maand een gemiddelde dagtemperatuur die lager is dan -30C en in de warmste
maand hoger dan +10oC.
Aflandige wind: Wind vanaf land.
Loefzijde: De windkant van een gebergte met veel neerslag.
Stuwingsregen: Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte.
Lijzijde: De kant van de berg die uit de wind ligt; er valt weinig neerslag.
Regenschaduw: De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt.