3M H2.1

• Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 2 - Water

Paragraaf 2.1: water is overal

Hoofdstuk 2 - Water

- Water = H₂O

- 71% van aarde

- 65% van je lichaam

- Nodig om te leven

- Bij scheikunde wordt het bij bijna elk practicum gebruikt

Waarvoor gebruik je water?

Hoeveel Liter water gebruik je gemiddeld per dag?

Hoeveel Liter water gebruik je gemiddeld tijdens 1 douche-beurt van 10 minuten?

Hoeveel procent van al het water op de aarde is drinkbaar?

1. 1 %
2. 5 %
3. 10 %
4. 20 %

Uitleg §2.1 – Water is overal

Aan het einde van deze les moet je weten:

- hoe de waterkringloop werkt

- hoe je het water op verschillende plekken op de aarde noemt

- de eigenschappen van de verschillende soorten water

- hoe je de concentratie in een oplossing berekent

Door welk proces ontstaan er wolken?

1. Verdamping
2. Condensatie
3. Regen

               

               Grondwater                                                   Oppervlakte water

0

Oppervlakte water

Meer zout dan grondwater

Veel verontreinigingen

Grondwater

De grond zuivert het water

Rijk aan zouten

Beste voor het maken van drinkwater

concentratie

De concentratie van een oplossing kun je berekenen met de volgende formule:

concentratie = massa opgeloste stof : volume oplossing

De concentratie is de massa van de stof die is opgelost per liter oplossing. De grootheid concentratie druk je uit in de eenheid gram per liter (g/L).

Voor het grootste gedeelte is de aarde bedekt met:

1. IJs
2. Zoet water
3. Zout water
4. Land

Wat is gedestilleerd water?

1. Ander woord voor drinkwater
2. Schoon water
3. Water zonder zout
4. Zuiver water, zonder zouten en mineralen

Mag je gedestilleerd water drinken?

1. Ja
2. Nee

Welke soort water is de meest geschikte grondstof voor het maken van drinkwater?

1. Oppervlaktewater
2. Demi-water
3. Grondwater
4. Regenwater

Het water in beken, rivieren, meren en sloten is

1. grondwater.
2. oppervlaktewater.
3. zeewater.
4. zuiver,

Zeeën bevatten vroeger …………. zout dan tegenwoordig.

1. minder
2. meer
3. evenveel

Opdrachten

Maak opdrachten 1 t/m 6 (vanaf blz 81)

Als je een antwoord niet weet, zoek het dan eerst zelf op (bladzijde 76 t/m 80)

Je mag fluisterend overleggen