In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
Slide 2 - Open vraag
Wat zijn de lidwoorden in de volgende zin: De jongen springt met één grote sprong over het groene hek. (zet naast elkaar, komma ertussen en dan spatie en nieuwe woord)
Slide 3 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin:
Hij woont in Zwolle naast de bakker in de Jutestraat. woord, komma, spatie
Slide 4 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin:Wat zijn de ZN? Hij woont in Zwolle naast de bakker in de Jutestraat. woord, komma, spatie
Slide 5 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin?
De familie eet vanavond kip met rijst.
Slide 6 - Open vraag
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
Slide 7 - Open vraag
Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin? Of meerderde bn-en.
De dronken automobilist reed de onverlichte fietser aan.
Slide 9 - Open vraag
Wat is een werkwoord?
Slide 10 - Open vraag
Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?
Vandaag hebben we de hele dag naar muziek geluisterd.
Slide 11 - Open vraag
Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?
Hij heeft de hele dag buiten zitten vissen.
Slide 12 - Open vraag
Het schijnt dat de grote man een tas en een gsm gestolen heeft in de buurt van het park.
Deze zin bevat:
A
4 lidwoorden
B
5 lidwoorden
C
6 lidwoorden
D
7 lidwoorden
Slide 13 - Quizvraag
Wat zijn de voorzetsels in de volgende zin?
Op de plank liggen de tijdschriften aan de zijkant, onder een stapel boeken die tegen een steun staan.
Slide 14 - Open vraag
Benoem de woordsoorten. De laarzen die Pearl gisteren gekocht heeft, zijn vandaag in de aanbieding. Laarzen: ...Pearl: ... gekocht:..., heeft: ..., in: ..., aanbieding: ...