B2 Het hormoonstelsel

Regeling
5.2 Het hormoonstelsel
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Regeling
5.2 Het hormoonstelsel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen van weefsels en organen kunnen beïnvloeden.
  • Je kunt de werking van hormoonklieren beschrijven en uitleggen hoe doelwitorganen op de hormonen reageren.
  • hormoonklieren: hypofyse, schildklier, alvleesklier, nieren, bijnieren, eierstokken, teelballen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klieren
exocrien= klieren met een afvoerbuis

endocrien=klieren die hun product afgeven aan het bloed

voorbeelden van beide?

Slide 3 - Tekstslide

zweetklieren, speekselklieren, traanklieren, talgklieren  zijn exocrien
endocrien: hypofyse, eierstokken, teelballen, alle hormoonklieren

Hormonale regulatie

De werking van een aantal hormonen + waar ze worden geproduceerd

-> staat ook in BINAS
tabel 89A

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypofyse
Heeft een voorkwab en een achterkwab.

Secretie (afgifte) wordt geregeld door hypothalamus. Dit is het deel van de hersenen wat boven de hypofyse ligt.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypofyse
FSH & LH: beïnvloeden testes en ovaria
TSH (thyroïdstimulerendhormoon): beïnvloedt de schildklier
Oxytocine: stimuleert het ontstaan van weeën, melksecretie en het ontstaan van band tussen partners/moeder en kind.
ADH (antidiuretisch hormoon): regelt de resorptie van water in de nieren, hierdoor constante osmotische waarde.
GH (groeihormoon): regelt groei en ontwikkeling 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schildklier
TSH uit hypofyse stimuleert de afgifte van thyroxine uit de schildklier.
Bij teveel thyroxine wordt TSH geremd.
Bij te weinig thyroxine wordt TSH afgegeven.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thyroxine
Te veel:
Hogere stofwisseling, gewichtsverlies en rusteloosheid
te weinig:
Minder stofwisseling, gewichtstoename en vermoeidheid.
Kan komen door te weinig jodium in voeding. Tegenwoordig komt dit niet meer veel voor, omdat jodium wordt toegevoegd aan brood.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandjes van Langerhans
Liggen in je alvleesklier.

Zorgen samen voor productie van twee hormonen die de bloedsuikerspiegel constant houden.
Insuline en Glucagon

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedsuikerspiegel
De concentratie glucose in je bloed.
Deze wordt bij een gezond persoon tussen de 4 en 8 mmol/L gehouden. De normwaarde is 5 mmol/L.

Alle koolhydraten die je eet zorgen ervoor dat de concentratie glucose stijgt boven de normwaarde.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Glycogeen in lever en spieren

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diabetes
Type 1: Het afweersysteem heeft de eilandjes van Langerhans vernietigd of inactief gemaakt.
Type 2: De eilandjes van Langerhans maken te weinig insuline of het lichaam reageert er niet meer goed op. Dit werd vroeger vaak ouderdomsdiabetes genoemd omdat het vaak op latere leeftijd voorkwam. Nu krijgen ook steeds meer jonge mensen het.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieren: EPO
In je nieren wordt de zuurstofconcentratie gemeten. Wanneer je nieren te weinig zuurstof krijgen produceren ze het hormoon EPO. Dit hormoon stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Hierdoor kan meer zuurstof worden vervoerd, als er weer aan de normwaarde wordt voldaan wordt de productie van EPO weer geremd. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijnieren
Produceren adrenaline in stressvolle situaties.
Het zorgt ervoor dat je snel kunt reageren op een situatie.
Adrenaline zorgt ervoor dat de lever/spieren glycogeen omzetten in glucose.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adrenaline
Meer glucose in je bloed.
Je gaat ook sneller ademen, hart gaat sneller kloppen.
Je bloedvaten in je spieren en hersenen verwijden zich.
Organen die niet belangrijk zijn voor snelle reacties die worden geremd, bijvoorbeeld het verteringsstelsel.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen
Worden gemaakt door endocriene klieren.
Hormonen maken communicatie mogelijk tussen cellen op grote afstand. Ze zorgen ervoor dat bepaalde reacties op gang komen of juist stoppen. 

De concentratie hormonen in je bloed noem je ook wel de hormoonspiegel.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen
Hormonen zijn signaalmoleculen die kunnen binden aan hormoonreceptoren in het membraan van doelwitcellen.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hormonale regulatie

De werking van een aantal hormonen + waar ze worden geproduceerd

-> staat ook in BINAS!

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De hormoonklieren

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een hormoon is een...
A
Chemische stof
B
Receptor
C
Elektrisch signaaltje
D
Effector

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het proces waarbij de vorming van een hormoon de vorming van een eerder hormoon REMT heet ...
A
negatieve terugkoppeling
B
positieve terugkoppeling
C
neutrale terugkoppeling
D
vooruitkoppeling

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe worden hormonen vervoerd?
A
Door hormoonklieren
B
Door het hele bloedvatenstelsel heen
C
Door de zenuwen
D
Door de lymfevaten

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe je reageert op hormonen wordt beïnvloed door:
A
temperatuur en pH
B
concentratie v.h. hormoon en de temperatuur
C
de pH en het aantal receptoren.
D
concentratie v.h. hormoon en aantal receptoren.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand met suikerziekte heeft hormonen nodig. Deze hormonen worden in het bloed ingespoten.

Welke uitspraak over deze hormonen is juist

A
Deze hormonen zijn vetten
B
Deze hormonen zijn koolhydraten
C
Deze hormonen zijn eiwitten
D
Deze hormonen zijn vitaminen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De volgende hormonen spelen een rol in ons lichaam:
1 hormonen uit de alvleesklier
2 hormonen uit de hypofyse
3 hormonen uit de schildklier
4 hormonen uit een bijnier
Welke hormonen hebben invloed op de groei?
A
Alleen 1.
B
Alleen 2.
C
Zowel 1 als 4.
D
Zowel 2 als 3.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De alvleesklier maakt de hormonen insuline en glucagon aan. Wat is de functie van deze twee hormonen? Deze hormonen regelen de:
A
hoeveelheid gal.
B
bloedsuikerspiegel.
C
dikte van de klieren.
D
productie van maagsap.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bijnieren produceren een hormoon. Dit hormoon wordt ook gebruikt als doping. Welke functie heeft dit hormoon in het lichaam?
A
Stimuleren van de ademhalingsactiviteit.
B
Verlaging van het glucosegehalte in het bloed.
C
Vertraging van de hartslag.
D
Vernauwing van bloedvaten naar de hersenen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ADH werkt in op cellen die dit hormoon kunnen herkennen met behulp van zogenoemde ADH-receptoren.

Waar bevinden zich deze ADH-receptoren voornamelijk?
A
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierader
B
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierkanaaltjes
C
op het celwand van cellen in de wand van de nierkapsels
D
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierslagader

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als er meer ADH afgegeven wordt, dan ...
A
wordt je urine lichter van kleur en stijgt de osmotische waarde van het bloed
B
wordt de urine donkerder van kleur en stijgt de osmotische waarde van het bloed
C
wordt je urine lichter van kleur en daalt de osmotische waarde van het bloed
D
wordt je urine donkerder van kleur en daalt de osmotische waarde van je bloed

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken
  • Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen van weefsels en organen kunnen beïnvloeden.
  • Je kunt de werking van hormoonklieren beschrijven en uitleggen hoe doelwitorganen op de hormonen reageren.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
- Lees de tekst van B2 en bekijk de afbeeldingen
- Maak opdr. 10 t/m 19
- Oefen de flitskaarten online en sluit je leerdoelen af met Test Jezelf 
- Lees Context De Nederlandse reuzin 
en maak opdr. 20 en 21

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies