5 juni

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat vond je van het proefwerk?

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Tekstslide

egerunt = zij handelden
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het is het verkeerde werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

capiebatis = jullie verlangden
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

eram = ik was
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

dixisti = jullie zeiden
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

cupiebatis = jullie verlangden
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

duxeramus = ik had gebracht
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

agebas = jij hebt gehandeld
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

dicunt = zij zeggen
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

dedi = gegeven te hebben
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 12 - Quizvraag

fuerat = hij was geweest
A
dat is goed
B
dat is fout, want verkeerde tijd
C
dat is fout, want verkeerde persoon
D
dat is fout, want het het is het verkeerde werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Filia-groep
dominus/ bellum-groep
urbs/ nomen-groep
turba
matrona
ripa
campus
telum
ager, agri
salus, salutis
corpus, corporis
civitas, civitatis
imperator, imperatoris

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide