Betrekkelijk vnw. = die, dat, wie, wat <-- (antecedent)
Onbepaald vnw. = verwijst naar een vaag iets of iemand (Bijv. iets, niets, iemand, niemand)
Vragend vnw. = wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Slide 24 - Tekstslide
Woordsoorten
Pers. vnw. = woorden die in plaats van een persoon of groep personen staan (Bijv.: hij, ik, jij, jullie)
Bez. vnw. = geven een bezit aan
Wederkerend vnw. = horen bij een wederkerend werkwoord (vervang het onderwerp door 'hij' - verandert er een woord mee naar 'zich', dan is dat woord een wederkerend vnw)
Wederkerig vnw = elkaar
Slide 25 - Tekstslide
Woordsoorten
Telwoord:
- Hoofdtelwoord: hoeveelheid of getal
- Rangtelwoord: plaats in een rangorde (podium)
Bovenstaande telwoorden kunnen bepaald (precieze aantal) of onbepaald (onduidelijk aantal) zijn.
Slide 26 - Tekstslide
Woordsoorten
Voegwoord:
- Nevenschikkend voegwoord: koppelt twee hoofdzinnen aan elkaar (en, maar, of, want, dus)
- Onderschikkend voegwoord: koppelt een hoofd- en bijzin aan elkaar (bijv. nadat, hoewel, als, mits, dan, toen)
Slide 27 - Tekstslide
Woordsoorten
Voornaamwoordelijk bijwoord = bestaat uit twee delen
- er, hier, waar of daar
- voorzetsel
(Bijv. erheen, hiermee, daar.....mee)
Slide 28 - Tekstslide
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
Slide 29 - Tekstslide
betrekkelijk vnw
De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn:
die en dat.
Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat, hetgeen en welk(e).