Lijdend voorwerp grammatica
1 / 23
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.
Wat is het lijdend voorwerp? Volg het stappenplan en geef dan het antwoord.
Wat is het lijdend voorwerp? Volg het stappenplan en geef dan het antwoord.
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren
Slide 7 - Quizvraag
Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp? Volg het stappenplan en geef dan het antwoord.
Wat is het lijdend voorwerp? Volg het stappenplan en geef dan het antwoord.
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt
Slide 8 - Quizvraag
Welke twee vragen kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 9 - Open vraag
Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?
Wat is het lijdend voorwerp? Volg het stappenplan en geef dan het antwoord.
Wat is het lijdend voorwerp? Volg het stappenplan en geef dan het antwoord.
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt
Slide 10 - Quizvraag
Klopt dit?
In een zin zit altijd een lijdend voorwerp.
A
nee
B
ja
Slide 11 - Quizvraag
Klopt dit?
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Wat is de PV in deze zin?
(Persoonsvorm)
De leeuw beet de man.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het WWG in deze zin?
(werkwoordelijk gezegde)
De leeuw beet de man.
Slide 15 - Open vraag
Wat is het OW in deze zin?
(onderwerp)
De leeuw beet de man.
Slide 16 - Open vraag
Wat is het LV in deze zin?
(Leidend voorwerp)
De leeuw beet de man.
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Upload opdracht 1
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Tekstslide
Wat heb je geleerd?
Slide 21 - Open vraag
Waar wil je nog uitleg over?
