Paula is onderweg naar het station. Ze denkt steeds aan Paul. Paula moet linksaf. Daar is het station. Maar Paula kijkt niet goed. Ze gaat rechtdoor. Paul is echt lief, denkt ze. Paula fietst bijna een kilometer rechtdoor. Dan stopt ze. Ze denkt: waar is het station? Ik rijd niet goed! Ze kijkt op haar horloge. Het is bijna half vier. Over vijf minuten komt de trein van Jos! Ik kom te laat, denkt Paula.