Tijdsvolgorde = geeft aan in welke volgorde de gebeurtenissen plaatsvinden
Signaalwoorden:
eerst, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, ten slotte
Voorbeeld:
Nog voordat Jaap was uitgesproken, gooide Sophie hem een glas water in het gezicht. Meteen daarna is ze vertrokken.