Week 2 lesson 2 - Past simple and past continuous

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welcome!

Telefoon in telefoontas

Kauwgum in de prullenbak

Zitten volgens plattegrond

Op tafel: schrift, pen, boeken (dicht), laptop (dicht)

Rustig wachten tot we beginnen

Hoeveel wist je nog van de past simple en de past continuous?

😒🙁😐🙂😃

Wat weet je (nog) over de past simple?
+ geef een voorbeeld van een werkwoord in de past simple

Past simple

Past Simple

Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.

Wij noemen de Past Simple de Verleden Tijd.

 Regelmatige werkwoorden 

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked

it rains-> it raineded

they beg-> they begged

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

I live - I lived

you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

I drop - I dropped

they plan - they planned

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:

I carry- I carried

you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:

I play - I played

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.

to go       -> went      He went to Italy last year.

to make -> made     They made a very nice meal two days ago.

Past Simple - OWW

Er zijn geen regels voor de OWW, je moet ze uit je hoofd leren. Je pakt voor de Past Simple de 2e kolom.

see - saw - seen

come - came - come

Past Simple - Vraag/Ontkenning

Vraagzinnen

Did + hele ww (1e kolom):

Did you walk to school yesterday?

Ontkennende zinnen

Didn't + hele www (1e kolom):

You didn't walk to school yesterday.

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

• yesterday
• last week
• ten minutes ago
• in 2007
• this morning
  

Je gebruikt de Past Simple als...

1. iets gebeurd is in de toekomst
2. iets iedere dag gebeurt
3. iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
4. iets nog niet gebeurd is

Wat is de Past Simple van go

1. gone
2. went
3. goed
4. goes

Wat is de Past Simple van tell

1. told
2. tolded
3. telled
4. tolt

Wat is de Past Simple van think

1. tought
2. taught
3. thought
4. thinked

Wat is de Past Simple van see

1. saw
2. seen
3. see
4. seed

Wat is de Past Simple van study

1. studyd
2. studyied
3. studyed
4. studied

Wat weet je (nog) over de past continuous ?
+ geef een voorbeeld

Past continuous

Past Continuous

Je gebruikt de Past Continuous als iets in het verleden een tijdje bezig was en nu beëindigd is.

Je gebruikt de Past Continuous ook als er in het verleden twee dingen tegelijk bezig waren. 

vorm van de werkwoorden

Achter het werkwoord plaats je 'ing'

Voor het werkwoord een verleden vorm van to be.

I walk -> I was walking

they beg-> they were  begging

Past Continuous- Vraag/Ontkenning

Vraagzinnen

was/were + ww+ing 

Were you walking to school yesterday?

Ontkennende zinnen

wasn't/weren't + www+ing 

You weren't walking to school yesterday.

Past Continuous- Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd en een tijdsduur. Ook het woord while of when kan een hint zijn. 

• yesterday
• last week
• for 2 hours 
• the whole afternoon
• when / while
  

Je gebruikt de Past Continuous als...

1. iets in de toekomst aan de gang is
2. iets nu bezig is
3. iets in het verleden een tijd bezig was
4. iets nog niet gebeurd is

Fill in the past continuous: I ................... a good movie when the phone rang.

1. watched
2. was watching
3. were watching
4. are watching

Fill in the past continuous: Last night, we _______ FiFa for hours!

1. played
2. was playing
3. were playing
4. are plaing

Past Continous en Past Simple

Past Continuous = al aan de gang ( lang)

Past Simple = iets gebeurde (kort)

We ______
(watch) TV when we ______
(hear) a loud noise.

1. were watching - heared
2. was watching - heared
3. were watching - heard
4. was watching - heard

He ____
(work) in the garden when he _____
(find) the money.

1. were working - finded
2. worked - was finding
3. was finding - works
4. was working - found

Ik weet het verschil tussen de past simple en past continuous en kan deze vorm maken en toepassen.

1. ja
2. nee
3. een beetje
4. helemaal niet

Time to practice

Stepping Stones online --> Bridging the gap year 2 --> 1 exploring the world --> Grammar exercise 4 and 5

meanwhile: homework check