Klas 2 - Chapitre 3 - H deel 2

Aujourd'hui
Vocabulaire E et F
Les verbes pouvoir et vouloir
Faire: ex. 31, 32, 33, 34

Le but: 
je kunt de werkwoorden pouvoir & vouloir gebruiken
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
Vocabulaire E et F
Les verbes pouvoir et vouloir
Faire: ex. 31, 32, 33, 34

Le but: 
je kunt de werkwoorden pouvoir & vouloir gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Vouloir & pouvoir
willen en kunnen

Slide 2 - Tekstslide

VOULOIR (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 3 - Tekstslide

POUVOIR (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 4 - Tekstslide

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ik kan = Je (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 5 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Zij mogen = Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 6 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jullie willen = Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 7 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij kunnen = Nous (pouvoir)

Slide 8 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij willen = Nous (vouloir)

Slide 9 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jij wilt = Tu (vouloir)

Slide 10 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
De leraar kan = le prof (pouvoir)

Slide 11 - Open vraag