Herhaling Hoe groot is jouw welvaart?

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord behoefte?

Slide 2 - Open vraag

Prioriteit
Zelfvoorziening
Welvaart
Je voorziet in je behoefte zonder wat te kopen!
Kiezen wat voor jou het belangrijkste is
De mate waarin je in je behoefte kunt voorzien

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is geen vorm van inkomen?
A
Bezit
B
Loon
C
Lenen
D
Overdracht

Slide 4 - Quizvraag

Benoem de 6 P's
uit de marketingmix

Slide 5 - Woordweb

Het kopen van een nieuwe telefoon hoort bij...
A
Wekelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Huishoudelijke uitgaven

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

Wat is dit voor een reclame?
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Wat is dit voor een reclame
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 10 - Quizvraag

Wat is dit voor een reclame?

Slide 11 - Tekstslide

Wat voor een reclame is dit?

Slide 12 - Tekstslide

Wat is dit voor een reclame
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 13 - Quizvraag

Wat is dit voor een reclame
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 14 - Quizvraag

Benzine tanken hoort bij...
A
Wekelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Huishoudelijke uitgaven

Slide 15 - Quizvraag

A-merk
B-merk
Huismerk

Slide 16 - Sleepvraag

Prioriteiten stellen zijn
A
Kiezen wat jij het meest leuk vindt
B
Keuze maken in wat het belangrijkste is
C
Kiezen wat jij het minst leuk vindt
D
Kiezen wat jij het lekkerste vindt

Slide 17 - Quizvraag

Primaire behoefte zijn
A
Secundaire behoeften
B
Noodzakelijke behoeften
C
Luxe behoeften
D
Tertiaire behoeften

Slide 18 - Quizvraag

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachtsinkomen

Slide 19 - Sleepvraag

Wat is inflatie
A
Stijging van de koopkracht
B
Algemene daling van de prijzen
C
Algemene stijging van de prijzen
D
Daling van de koopkracht

Slide 20 - Quizvraag

De prijzen stijgen met 3% en de koopkracht moet met 1% stijgen. Hoeveel procent stijgen de lonen?
Gebruik in je antwoord geen spatie en een % -teken

Slide 21 - Open vraag

Als er sprake is van deflatie...
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Dan dalen de prijzen
B
Dan stijgen de prijzen
C
Dan wordt het geld minder waard
D
Dan wordt het geld meer waard

Slide 22 - Quizvraag