In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
timer
10:00
Welkom
We beginnen met 10 minuten lezen
Slide 1 - Tekstslide
Redekundig ontleden
Woordsoorten:
vragend voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoelen
Grammatica woordsoorten:
- Je weet wat een vragend voornaamwoord is
- Je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is
- Je kunt in een zin de vragende en aanwijzende voornaamwoorden
benoemen
Slide 3 - Tekstslide
Noem 2 vragende voornaamwoorden.
Slide 4 - Woordweb
Noem 2 aanwijzende voornaamwoorden.
Slide 5 - Woordweb
Wie heeft dat mooie verhaal geschreven?
Het vragend voornaamwoord is:
A
Wie
B
dat
C
mooie
Slide 6 - Quizvraag
Wie heeft dat mooie verhaal geschreven?
Het aanwijzend voornaamwoord is:
A
Wie
B
dat
C
mooie
Slide 7 - Quizvraag
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw):
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag.
Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Voorbeeld:
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat?
Wie = vragend voornaamwoord
Slide 8 - Tekstslide
Benoem het vragend voornaamwoord.
Wie is er in een schrikkeljaar geboren?
Slide 9 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Ik weet niet wat we vandaag gaan eten.
Slide 10 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Wanneer kun je het beste beginnen met leren?
Slide 11 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Wat voor een hond past bij jou?
Slide 12 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Weet je welke prijs we gewonnen hebben?
Slide 13 - Open vraag
Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat,deze, zulke, zo'n en dergelijke.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen.
Slide 14 - Tekstslide
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk.
Slide 15 - Open vraag
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden.
Slide 16 - Open vraag
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.
Slide 17 - Open vraag
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.