h2 passé composé herhaling unité 1

Le passé composé


De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd:
ik heb gekeken          j'ai regardé
jij hebt gekeken        tu as regardé
Ik ben gevallen          Je suis tombé     
Hij is gegaan              il est allé
Mais.. Comment ça se fait, le passé composé?
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Le passé composé


De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd:
ik heb gekeken          j'ai regardé
jij hebt gekeken        tu as regardé
Ik ben gevallen          Je suis tombé     
Hij is gegaan              il est allé
Mais.. Comment ça se fait, le passé composé?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Q'est-ce qu'on fait aujourd'hui?
  • Répétition avoir/être: 
  • verbe partir/ sortir 
  • passé composé
- diagnostische toets maken-

Slide 3 - Tekstslide

AVOIR & ÊTRE
hebben
zijn
Verbes: avoir & être

Slide 4 - Tekstslide

avoir ( Zij hebben )(M)

Slide 5 - Open vraag

Zij is (être)

Slide 6 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van avoir:
Tu (avoir) ------ une glace?

Slide 7 - Open vraag

Vul de juiste vorm van être in:
Vous (être)sympa.
timer
0:30

Slide 8 - Open vraag

Avoir: ik heb.

Slide 9 - Open vraag

Avoir: hij heeft

Slide 10 - Open vraag

Je ... (être)

Slide 11 - Open vraag

Hij is geweest (être)

Slide 12 - Open vraag

Het werkwoord '' partir''

Slide 13 - Tekstslide

Het werkwoord '' sortir''

Slide 14 - Tekstslide

Le passé composé met être
pers vnw +Hulpwerkwoord                 +          voltooid deelwoord: 
                                                                 stap 1: stam = heel ww - er
     
                                                                 stap 2: stam +  é

                                                                 



être
je suis
tu es 
il / elle / on est
nous sommes
vous êtes
ils / elles sont
tomb 
tombé
Il est tombé

Slide 15 - Tekstslide

p 134 van je boek
de onregelmatige werkwoorden
être -avoir (alleen de linker kolom)

Slide 16 - Tekstslide

vervoegd met être? Denk aan de extra e/s/es

enkelvoud:
Jean est allé - Jeanine est alleé
meervoud
Les garçons sont allés - les filles sont allées

Slide 17 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
een
B
twee
C
drie
D
passé composé? huh?

Slide 18 - Quizvraag

Je dansé.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

vertaal : IK BEN VERTROKKEN

passé composé
A
je suis parti
B
tu es parti
C
j'ai parti
D
il a parti

Slide 20 - Quizvraag

vertaal : ik ben vertrokken (partir)

Slide 21 - Open vraag

let op bij vervoegen met être!!!
il est allé - elle est allée
Jean est allé - Jeanine est allée
vrouwelijk enkelvoud? extra e
ils sont allés - elles sont allées
Jean et Tom sont allés - Jeanine et Martine sont allées
meervoud? +s vrouwelijk meervoud? +es

Slide 22 - Tekstslide

let op bij vervoegen met être!!!
nous en vous is ook meervoud!
nous sommes allés  / nous sommes allées
vous êtes allés / vous êtes allées

Martine et Jeanien, vous êtes allées au collège?

Slide 23 - Tekstslide

Kies de juiste vorm (je is een jongen)
A
Je suis tombé.
B
J'ai tombé.
C
Je suis tombée.
D
J'ai tombée.

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm (je is een meisje)
A
Je suis tombé.
B
J'ai tombé.
C
Je suis tombée.
D
J'ai tombée.

Slide 25 - Quizvraag

Mon père ... (tomber). in de passé composé

Slide 26 - Open vraag

Paula ...............(aller) au collège. in de passé composé

Slide 27 - Open vraag

Difficile? Moeilijk?
Bekijk nog eens het filmpje over de passé composé,
oefen met verbuga.eu

Slide 28 - Tekstslide

Le passé composé met avoir
pers vnw+Hulpwerkwoord                 +          voltooid deelwoord: 
                                                                              stap 1: stam = heel ww - er

                
                                                                                 stap 2: stam +  é



avoir
j'ai 
tu as 
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont
march
marché
Il a marché

Slide 29 - Tekstslide

Elle_________ (danser) avec sa soeur.
A
dansé
B
a dansé
C
avez danser
D
ai dansé

Slide 30 - Quizvraag

Welke is juist?
A
Paula est dansé
B
Paula a dansé
C
Paula est dansée
D
Paula a dansée

Slide 31 - Quizvraag

Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 32 - Quizvraag

J'ai parlé.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Tu (écouter) in de passé composé:

Slide 34 - Open vraag

unité 2
Sports et Passions

Slide 35 - Tekstslide

Les Bleus

Slide 36 - Tekstslide

zelfstandig werken (dit staat ook in Learnbeat week 49)
  • Je gaat kijken naar een vlog in unité 2.1
  • Maak de oefeningen van 2.1 digitaal in Libre Service
  • Gebruik de woordjes van apprendre 1 
  • Eerst naar de vlog kijken zonder tekst, de tweede keer met tekst

Snel klaar? Ga alvast voorbereiden voor de toets van volgende week

Slide 37 - Tekstslide