Les woordsoorten

Les woordsoorten
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Les woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Video

Noem drie werkwoorden die als eerste in je opkomen

Slide 4 - Open vraag

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin gebruik je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Aan/voor wie of wat + gezegde + onderwerp
B
wie/wat + onderwerp + gezegde

Slide 8 - Quizvraag


Kate houdt van honden en katten.
A
zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 9 - Quizvraag


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 10 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Is die laptop voor ons?
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
persoonsvorm
D
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik ontbijt altijd met cornflakes.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
De meester vertelt een verhaal. 
A
Meewerkend voorwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Gezegde

Slide 13 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Werkwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik wil graag drinken.
A
Lijdend voorwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Gezegde
D
Persoonsvorm

Slide 15 - Quizvraag

Het bezittelijk voornaamwoord
mijn tas
jouw tas
haar tas
jullie tas

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is!


Slide 16 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'Uw foto's liggen klaar op de toonbank.'
A
klaar
B
liggen
C
uw
D
foto's

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'Daar loopt onze kat.'
A
daar
B
loopt
C
onze
D
kat

Slide 18 - Quizvraag

aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere:
die, dit, dat, deze, zulk, zulke(n), diegene(n), datgene(n), degene(n), dergelijke(n) en zo’n.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
'Dit spelletje is erg leuk.'
A
dit
B
spelletje
C
is
D
leuk

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
'Femke leest dat boek vandaag nog uit'
A
Femke
B
dat
C
boek
D
vandaag

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Link