Groep 7/8 voornaamwoorden

Dit ga je leren!
Ik weet wat het persoonlijk voornaamwoord,
het aanwijzend voornaamwoord,
het bezittelijk voornaamwoord,
het vragend voornaamwoord en
het wederkerend voornaamwoord zijn en hoe ik ze moet gebruiken!
Dit ga je leren!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dit ga je leren!
Ik weet wat het persoonlijk voornaamwoord,
het aanwijzend voornaamwoord,
het bezittelijk voornaamwoord,
het vragend voornaamwoord en
het wederkerend voornaamwoord zijn en hoe ik ze moet gebruiken!
Dit ga je leren!

Slide 1 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar een persoon, dier of ding!
Bijvoorbeeld: ik, jij, hij, zij, we, haar, jullie, u

Je kunt een persoonlijk voornaamwoord vervangen door je naam!
Zij leest graag
Noor leest graag

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
'Vanmiddag gaan we zwemmen in het meer.'
A
vanmiddag
B
gaan
C
we
D
het

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
'Soms heeft hij geen zin om huiswerk te maken.'?
A
heeft
B
hij
C
soms
D
huiswerk

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
'Vraag je dat aan ons?'
A
je
B
dat
C
ons
D
je / ons

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
'Zij houden ook van pannenkoeken.'
A
houden
B
pannenkoeken
C
van
D
zij

Slide 6 - Quizvraag

Het bezittelijk voornaamwoord
mijn tas
jouw tas
haar tas
jullie tas

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is!


Slide 7 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'Is dat jouw jas?'
A
jas
B
jouw
C
is
D
dat

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'Hun familie woont in het buitenland.'
A
hun
B
familie
C
woont
D
in het buitenland

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'Uw foto's liggen klaar op de toonbank.'
A
klaar
B
liggen
C
uw
D
foto's

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'Daar loopt onze kat.'
A
daar
B
loopt
C
onze
D
kat

Slide 11 - Quizvraag

aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere:
die, dit, dat, deze, zulk, zulke(n), diegene(n), datgene(n), degene(n), dergelijke(n) en zo’n.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
'Femke leest dat boek vandaag nog uit'
A
Femke
B
dat
C
boek
D
vandaag

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
'Dit spelletje is erg leuk.'
A
dit
B
spelletje
C
is
D
leuk

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
'Ik vind zulke dingen niet leuk om te doen.'
A
dingen
B
vind
C
niet leuk
D
zulke

Slide 15 - Quizvraag

Koppel de juiste vakjes aan elkaar!
bijv. naamw.
onderwerp
pv
aanw. vnw
lijdend vw

Janneke
eet
deze
lekkere
appel.

Slide 16 - Sleepvraag

Het vragend voornaamwoord
Je vraagt naar een mens, dier of ding
  • Wie
  • Wat
  • Welk(e)
  • Wat voor (een)

Slide 17 - Tekstslide

Maak een zin met het vragend voornaamwoord 'wie'

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met het vragend voornaamwoord 'wat'

Slide 19 - Open vraag

Maak een zin met het vragend voornaamwoord 'welk(e)'

Slide 20 - Open vraag

Maak een zin met het vragend voornaamwoord 'wat voor (een)'

Slide 21 - Open vraag

Wat vond je van de les?

Slide 22 - Woordweb

Dit vind ik nog lastig:

Slide 23 - Open vraag