13.2 Analyse: ongelijkheid in NL

13.2 Sociale ongelijkheid in NL
Na deze les:
- kun je de volgende begrippen gebruiken om sociale ongelijkheid te beschrijven:
Sociale stratificatie, sociale mobiliteit, open & gesloten samenleving, positietoewijzing &~verwerving.
- weet je wat sociale uitsluiting is.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

13.2 Sociale ongelijkheid in NL
Na deze les:
- kun je de volgende begrippen gebruiken om sociale ongelijkheid te beschrijven:
Sociale stratificatie, sociale mobiliteit, open & gesloten samenleving, positietoewijzing &~verwerving.
- weet je wat sociale uitsluiting is.

Slide 1 - Tekstslide

Wat je moet weten:
Ongelijkheid ontstaat op 3 terreinen:
- ongelijke verdeling van bezit (schaarse zaken, 
geld, inkomen vermogen)
- ongelijke verdeling van status (waardering 
door kennis)
- ongelijke verdeling van macht (fysieke macht, 
aantallen mensen)

Slide 2 - Tekstslide

Maatschappelijke positie
Sociale ongelijkheid word vaak gekoppeld aan de plek die iemand inneemt ten opzichte van anderen = maatschappelijke positie
Sociale stratificatie = mensen per laag indelen-->
Alle lagen samen: Maatschappelijke ladder

Slide 3 - Tekstslide

Mobiliteit/verandering
Sociale mobiliteit: in hoeverre kan je stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder.
Weinig soc. mob. ---- Veel soc. mob.
Gesloten samenleving --> open samenleving

Positietoewijzing: maatschappelijke oorzaken bepalen maatsch. pol.
Positieverwerving: groepen of individuen krijgen maatsch pos. door eigen bijdrage

Slide 4 - Tekstslide

Oorzaken soc. stratificatie
Onderwijs
Socialisatie                 ---> sociale positie
Werk

Geen van deze 3? -->


Slide 5 - Tekstslide

Sociale uitsluiting
10% vd NLers

  1. - beperkte sociale en politieke participatie
  2. -beperkte normatieve integratie
  3. - niet goed kunnen voorzien in elementaire levensbehoefte
  4. - geringe toegang tot sociale grondrechten

Slide 6 - Tekstslide

Maak opdr. 3, 5
Opdr 3 Theorie: 5, 6, 7, 8, 9 
Opdr 5 Toepassing/toetsvraag: 1, 2, 3, 4, 6, 7, 9, 10

Slide 7 - Tekstslide

Opdr. 3 Theorie
8. Dat mensen zich niet zo goed houden aan de algemeen aanvaarde normen in de samenleving.
9. Als het verwerven van de kennis over de grondrechten in de Nederlandse cultuur is mislukt, hebben mensen niet door dat ze een beroep kunnen doen op hun grondrechten.

Slide 8 - Tekstslide

Opdr. 5 - toepassing!
4) Werklozen en niet-werkende arbeidsongeschikten vormen  een risicogroep voor sociale uitsluiting dan werkenden, want ze scoren op de vier componenten het hoogst en dus ook op sociale uitsluiting.

Slide 9 - Tekstslide

6) Sociale uitsluiting heeft o.a. als component het gebrek aan toegang tot sociale grondrechten en als mensen problemen hebben met instanties begrijpen ze misschien niet hoe deze werken en maken ze minder gebruik van wat de instanties hen kunnen bieden.
7) Afhankelijke want de mate van problemen wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de situatie van de personen (op de X-as: werkenden, recente baanvinders, et cetera).  

Slide 10 - Tekstslide

9) Werkenden zijn meer in contact zijn met mensen via hun werk (gestructureerd). Daarmee kunnen ze meer sociaal kapitaal (een netwerk) opbouwen en dat zorgt voor zowel voor een baan als participatie
Of andersom: participatie leidt tot sociaal kapitaal leidt tot meer contacten die een baan op kunnen leveren.

Slide 11 - Tekstslide