Zinstructuur

Zinstructuur
Lesdoel:
Correcte enkelvoudige en meervoudige grammaticale zinnen kunnen maken in de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de tegenwoordige voltooide tijd.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Zinstructuur
Lesdoel:
Correcte enkelvoudige en meervoudige grammaticale zinnen kunnen maken in de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de tegenwoordige voltooide tijd.

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je over de vervoeging
(conjugation) in de
tegenwoordige tijd
(present tense)

Slide 2 - Woordweb

Wat weet je over de
vervoeging (conjugation) in de
verleden tijd (past tense)

Slide 3 - Woordweb

Wat weet je over de
vervoeging (conjugation) in de
tegenwoordige voltooide tijd
(present perfect tense)

Slide 4 - Woordweb

Maken - Hij ................. nu zijn huiswerk.
A
mak
B
maak
C
makt
D
maakt

Slide 5 - Quizvraag

logeren - Vorige week ..... ik bij mijn vriend.
A
logerde
B
logeerde
C
logerte
D
logeerte

Slide 6 - Quizvraag

hebben/ vullen - De ober (hebben) ...... de wijnglas (vullen) ...................
A
hebt .....gevult
B
heeft ......gevult
C
heeft ..... gevuld
D
hebt ........gevuld

Slide 7 - Quizvraag

zorgen - Ik .............vandaag voor de hond van de buren.
A
zorg
B
zoorg
C
zorgt
D
zoorgt

Slide 8 - Quizvraag

geven - Mijn vriend ....... elke dag een euro aan de bedelaar op straat.
A
gev
B
geevt
C
geeft
D
geft

Slide 9 - Quizvraag

verhuizen - Vorig jaar ................ ik naar Nederland.
A
verhuizde
B
verhuisde
C
verhuisden
D
verhuizden

Slide 10 - Quizvraag

studeren - Elke ochtend .................... mijn neef voor zijn examen.
A
studer
B
studert
C
studeert
D
studeer

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal deze zin naar het Nederlands: Tomorrow I am at school at eight in the morning.

Slide 12 - Open vraag

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
Yesterday my mother baked a delicious cake in her restaurant.

Slide 13 - Open vraag

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
My aunt has lived in Almere for four years.

Slide 14 - Open vraag

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
Next week I will book a nice hotel.

Slide 15 - Open vraag

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
My father is very angry, but he remains friendly with his boss.

Slide 16 - Open vraag

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
I go to the supermarket because I run out of milk.

Slide 17 - Open vraag

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
I arrive late to my appointment, because the train has a delay.

Slide 18 - Open vraag

Maak een enkelvoudige zin in de tegenwoordige tijd (present tense).

Slide 19 - Open vraag

Maak een enkelvoudige zin in de verleden tijd (past tense).

Slide 20 - Open vraag

Maak een enkelvoudige zin in de voltooide tijd (present perfect tense).

Slide 21 - Open vraag

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'want'.

Slide 22 - Open vraag

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'omdat'.

Slide 23 - Open vraag

Maak je eigen zin met het werkwoord "verven" (to paint) in de tegenwoordige tijd (present tense). Je zin moet minstens 4 zinsdelen (sentence parts) hebben.

Slide 24 - Open vraag

Maak je eigen zin met het werkwoord "verven" in de verleden tijd (past tense). Je zin moet minstens 4 zinsdelen (sentence parts) hebben.

Slide 25 - Open vraag

Maak je eigen zin met het werkwoord "verven" in de tegenwoordige voltooide tijd (present perfect tense). Je zin moet minstens 4 zinsdelen (sentence parts) hebben.

Slide 26 - Open vraag