Proeftoets spelling

Proeftoets spelling
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Proeftoets spelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat is goed?
A
groenten
B
groentes
C
allebei goed
D
allebei fout

Slide 2 - Quizvraag

Wat is goed?
A
tweën
B
tweeën
C
twëen
D
tweëen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is goed?
1 graf
A
2 graaven
B
2 grafen
C
2 graffen
D
2 graven

Slide 4 - Quizvraag

Noteer het meervoud van het woord.

hengel

Slide 5 - Open vraag

Noteer het meervoud van het woord.

bobslee

Slide 6 - Open vraag

Noteer het meervoud van het woord.

avocado

Slide 7 - Open vraag

Noteer het meervoud van het woord.

pc

Slide 8 - Open vraag

Wat is het meervoud van:
menu
A
menuus
B
menus
C
menu's
D
menuen

Slide 9 - Quizvraag

Uitleg hoofdletters  1

 Altijd aan het begin van de zin:

 Morgen gaan we naar een feest van een vriend.

  Uitzonderingen: geen hoofdletter begin van de zin:
  • als de zin begint met een cijfer of getal
       100 meter verderop is een tankstation.
  • 's of 't aan begin van zin: dan hoofdletter bij tweede letter
       's Nachts droom ik dat ik op een mooi eiland ben met zon en zee.






Slide 10 - Tekstslide

3. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
'S Nachts zie je de maan het best.
B
'S nachts zie je de maan het best.
C
's nachts Zie je de maan het best.
D
's Nachts zie je de maan het best.

Slide 11 - Quizvraag

4. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
'S-Hertogenbosch is de hoofdstad van Noord-Brabant.
B
's-Hertogenbosch is de hoofdstad van Noord-Brabant.
C
'S-Hertogenbosch is de hoofdstad van Noord-Brabant.
D
's-hertogenbosch Is de hoofdstad van Noord-Brabant.

Slide 12 - Quizvraag

7. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
De beste serie vind ik Game of Thrones.
B
De beste serie vind ik game of thrones.
C
De beste serie ik Game of thrones.
D
De beste serie vind ik game of Thrones.

Slide 13 - Quizvraag

9. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Zijn dat echte Nike-schoenen?
B
Zijn dat echte nike-schoenen?

Slide 14 - Quizvraag

Er is maar één van.
Maan + schijn = Maneschijn. 

GEEN        -en

Slide 15 - Tekstslide

Zon + bank = ?
A
zonnebank
B
zonnenbank

Slide 16 - Quizvraag

horloge + bandje = ?
A
horlogebandje
B
horlogesbandje

Slide 17 - Quizvraag

groente + soep = ?
A
groentessoep
B
groentesoep

Slide 18 - Quizvraag

Reuze + leuk = ?
A
reuzeleuk
B
reuzenleuk

Slide 19 - Quizvraag

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik heb het hem gisteren ... (vertellen)

Slide 20 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren hebben wij de hele avond ...(dansen)

Slide 21 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren ben ik om vier uur naar huis...(gaan)

Slide 22 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van: knutselen
A
geknutselt
B
geknutseld

Slide 23 - Quizvraag

voltooid deelwoord van
vouwen

Slide 24 - Open vraag

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Je kunt ook een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
Het eten is aangebrand
 Het aangebrande eten.

Je schrijft het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk.

Slide 25 - Tekstslide

Het schilderij is gestolen.
Het ... schilderij.

Slide 26 - Open vraag

Het huis is afgebrand.
Het ... huis.

Slide 27 - Open vraag

voorbeelden
Hij (antwoorden)...... snel op de vraag.
stam = antwoord
Hij = stam + t 
Hij antwoordt snel op de vraag.

Slide 28 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat (gebeuren)beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 29 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
branden
C
brandt
D
brandde

Slide 30 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
landen

Slide 31 - Quizvraag

Ik (computeren) erg graag!

Slide 32 - Open vraag

Soms (worden) de docent gek van het gekwebbel.

Slide 33 - Open vraag

Persoonsvorm
verleden tijd!!

Slide 34 - Tekstslide

Gisteren (vinden) Jeroen een hele mooie steen.

Slide 35 - Open vraag

Piet (chanteren) Jan met zijn minnares.

Slide 36 - Open vraag

Ik (zuchten) toen ik aan het proefwerk dacht.

Slide 37 - Open vraag

De gevangenen (verzetten) zich niet toen ze naar binnen moesten.

Slide 38 - Open vraag

De politie (vermoeden) dat er toen sprake was van misdrijf.

Slide 39 - Open vraag

Werkwoordspelling

Slide 40 - Tekstslide

Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen

Slide 41 - Tekstslide

Werkwoorden in de vt
/
/

Slide 42 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 43 - Tekstslide

De buren hebben hun eigen truien (breien)

Slide 44 - Open vraag

Hoe oud (worden) je tante morgen?

Slide 45 - Open vraag

Wat is het juiste vd?
We hebben uren.... (dansen)
A
gedansd
B
gedansen
C
gedanst

Slide 46 - Quizvraag

Wat is het juiste vd?
De hond van de buren heeft mij....(bijten)
A
gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 47 - Quizvraag

Zet in de verleden tijd: hij mag

Slide 48 - Open vraag

Zet in de verleden tijd:
wij denken

Slide 49 - Open vraag