hoe was je vakantie

hoe was je vakantie
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

hoe was je vakantie

Slide 1 - Tekstslide

    Ik ga op reis en ik neem mee...

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel/inquiry question
Ik kan een korte tekst schrijven over mijn vakantie.
Ik kan antwoorden op de vraag: hoe was je vakantie?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe was je vakantie?
Mijn vakantie was heerlijk.
Ik reed (drove) naar Oostenrijk met de auto.

Slide 4 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
Vrijdag 14 februari cover lesson
Waarom is het werk niet gedaan?? 

Schrijven over je vakantie

Jong Jun -doe mee met phase 1


Slide 5 - Tekstslide

luisteren
Spreektaal Op reis vanaf bladzijde 21

Slide 6 - Tekstslide

Pauze

Hoe laat is het?

Slide 7 - Tekstslide

Video woordvolgorde (word order)

https://youtu.be/1rrlFBQtVCA?si=9tWFX_lAzFTJX1iK

Maak aantekeningen
Take notes
Quiz after

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de correcte volgorde van deze zin? (What is the correct order of this sentence?)
A
Hij drinkt 's ochtends koffie in de keuken.
B
Koffie 's ochtends hij in de keuken drinkt.

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste zinsvolgorde. (Choose the correct word order.)
A
Zij koopt nieuwe schoenen in de winkel.
B
In de koopt zij winkel nieuwe schoenen.

Slide 10 - Quizvraag

Hoe is de juiste volgorde van deze zin? (What is the correct word order of this sentence?)
A
Wij eten graag pizza op vrijdag.
B
Graag pizza op vrijdag wij eten.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zinsvolgorde is correct? (Which word order is correct?)
A
Zij leest een boek in de bibliotheek.
B
Een in de bibliotheek leest zij boek.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste zinsvolgorde? (What is the correct word order?)
A
Ik bus ga naar school met de.
B
Ik ga naar school met de bus.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe was je vakantie?
Antwoord met een correcte zin. Phase 2+3 gebruik wie/wat/wanneer!

Slide 14 - Open vraag

task 10 min.
Schrijf 3 zinnen over je vakantie. Gebruik de goede zinsvolgorde. Write 3 sentences about your holiday. Use the right word order in the sentences.
Gebruik werkwoorden zoals zijn, hebben, gaan, lopen, fietsen. Use verbs such as to have, to be, to go, to walk, to cycle.
Phase 3: je leest je tekst voor aan de klas.
Hand in your work.

Slide 15 - Tekstslide

task
Maak het huiswerk (coverwork 14 februari)

Slide 16 - Tekstslide