Kader; 7.4 Natuurbeheer -

kader; 7.4 Natuurbeheer 
hw controle
herhaling
7.4
opdrachten
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

kader; 7.4 Natuurbeheer 
hw controle
herhaling
7.4
opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

De kringloop

Slide 2 - Tekstslide

kader; 7.4 Natuurbeheer 
absentie hw controle
hw bespreken 
7.4
opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

7.4 Natuurbeheer -7.4 mens en milieu

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel
  • 8 Je kunt manieren noemen waarop de mens afhankelijk is van het milieu.
  • 9 Je kunt manieren noemen waarop mensen in Nederland de natuur beheren.


Sommige mensen zeggen dat er in Nederland geen echte natuur meer is. Overal zie je de invloed van mensen. Veel mensen willen de natuur beschermen.

Slide 5 - Tekstslide

De mens en zijn omgeving
Mensen zijn afhankelijk van hun omgeving. 

Mensen halen voedsel, water, zuurstof, grondstoffen en energie uit het milieu. Ze gebruiken de natuur voor recreatie. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Mensen
Mensen gebruiken veel grond en water, bv.  voor landbouw, veeteelt, visserij, huizenbouw, transport en de winning van grondstoffen. 

Het grootste deel van het landopp. op aarde is daardoor veranderd door mensen. Bijna alle oceanen en zeeën worden beïnvloed door mensen. Ruim 1/3 van het landoppervlak op aarde is in gebruik voor landbouw en veeteelt. Ook in Nederland wordt de meeste grond gebruikt voor landbouw.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Biodiversiteit
Doordat mensen zoveel land en water gebruiken, worden de leefgebieden van dieren en planten kleiner.  Soms verdwijnen deze leefgebieden zelfs. 

De dieren en planten raken dan hun leefgebied kwijt. Diersoorten worden bedreigd.= individuen van die soort moeite hebben om in leven te blijven en zich voort te planten.
Uiteindelijk kan een soort daardoor uitsterven (helemaal verdwijnen).



Slide 10 - Tekstslide

Wereldwijd neemt het aantal verschillende ecosystemen af. Het gevolg is dat de variatie in de natuur afneemt. 

De variatie aan soorten in de natuur noem je de biodiversiteit
De afname van de biodiversiteit is een bedreiging voor de mens, want mensen hebben de natuur nodig om te overleven. We gebruiken de natuur bijvoorbeeld om voedsel en medicijnen te maken.

Slide 11 - Tekstslide

Herintroductie
Ook in Nederland worden veel soorten planten en dieren bedreigd. 

Met maatregelen wordt geprobeerd om de bedreigde soorten weer in aantal te laten toenemen. 

Zo’n maatregel is bijvoorbeeld herintroductie. Dat is het terugbrengen van een dier- of plantensoort in een land.

Slide 12 - Tekstslide

Herintroductie otters

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Natuurbeheer
Veel mensen proberen de natuur in Nederland te behouden, te beschermen en te herstellen. De maatregelen die daarvoor nodig zijn, noem je natuurbeheer. Een voorbeeld van natuurbeheer is het aanleggen van doorgangen voor wilde dieren. Daardoor kunnen ze van het ene naar het andere natuurgebied gaan. 

Slide 15 - Tekstslide



Boeren kunnen subsidie krijgen als ze maatregelen nemen om de natuur te beschermen. Maatregelen :

• zaaien van bloemen langs akkers, zodat daar insecten kunnen leven;
• weilanden later maaien, zodat de nesten van weidevogels niet worden vernield;
• minder mest gebruiken, zodat er minder schadelijke stoffen in de grond en het water terechtkomen;
• poelen graven waarin amfibieën kunnen leven.

Staatsbosbeheer zorgt voor planten en dieren door de variatie in bosbegroeiing te behouden. 



Een maatregel bij bosbeheer is het inzetten van dieren voor begrazing. Zo behoudt een gebied zijn natuurlijke begroeiing. Vaak neemt de biodiversiteit hierdoor toe.
Agrarisch natuurbeheer
Bosbeheer

Slide 16 - Tekstslide



De fauna bestaat uit alle diersoorten die in een gebied voorkomen. Faunabeheer zijn maatregelen om gezonde populaties van in het wild levende dieren te behouden en schade door (te) grote populaties te voorkomen. Bijvoorbeeld door herintroductie, maar ook afschot (jacht) hoort erbij. 

• afschot van vossen om weidevogels te beschermen;
• afschot van zieke en zwakke herten om lijden te voorkomen;
• afschot van wilde zwijnen om schade aan landbouwgewassen te voorkomen (als dat op een andere manier niet lukt);
• afschot van ganzen als ze een gevaar vormen voor de luchtverkeersveiligheid bij Schiphol.


Rijkswaterstaat en de Waterschappen beheren het water in Nederland, waaronder de rivieren, de kanalen en het grondwater. Waterbeheer omvat maatregelen om het grond- en oppervlaktewater te beheren, bijvoorbeeld:

• verontreiniging van waterbodems opruimen;
• doorgangen voor vissen maken in sluizen en dammen;
• verbreden van rivieren om de kans op overstroming te verkleinen;
• oevers minder steil maken zodat water- en oeverplanten beter kunnen groeien;
• sluizen op een kier zetten waardoor een natuurlijk overgangsgebied van zeewater en rivierwater ontstaat.
Faunabeheer
Waterbeheer

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Producenten zijn.....
A
Organismen die hun eigen voedsel maken
B
Organismen die anderen opeten
C
Organismen die afval opeten

Slide 19 - Quizvraag

Consumenten zijn.......
A
Organismen die afval opeten
B
Organismen die hun eigen voedsel maken
C
Organismen die anderen opeten

Slide 20 - Quizvraag

Reducenten zijn......
A
Organismen die anderen opeten
B
Organismen die afval opeten
C
Organismen die hun eigen voedsel maken

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de hoofdregel van een kringloop?
A
Het is maar tussen drie organismen
B
Een kringloop bestaat alleen uit dieren
C
Stoffen worden altijd hergebruikt

Slide 22 - Quizvraag

Als de populatie sluipwespen groter wordt, hebben de eikenprocessierupsen meer natuurlijke vijanden. Wat zal er dan gebeuren met de populatie eikenprocessierupsen?
A
De populatie wordt groter.
B
De populatie blijft gelijk.
C
De populatie wordt kleiner.

Slide 23 - Quizvraag

Welk soort beheer?
zaaien van bloemen langs akkers, zodat daar insecten kunnen leven
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 24 - Quizvraag

Wat is ecologie?
A
De omgeving en het milieu waar het organisme in leeft.
B
Het bestuderen van de relaties tussen organismen en hun milieu.
C
De relaties tussen organismen onderling.
D
Het is een soort voedsel voor een ander organisme.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een biotische factor?
A
Alle levenloze natuur (de zon, water, etc.)
B
Alle levende natuur (de zon, water, etc.)
C
Alle levenloze natuur (voedsel, soortgenoten)
D
Alle levende natuur (voedsel, soortgenoten)

Slide 26 - Quizvraag

Hoe noem je het aantal individuen van de populatie?
A
Populatiedichtheid
B
Plaag
C
Draagkracht
D
Populatiegrootte

Slide 27 - Quizvraag

Abiotische factoren zijn
A
De zon, water en bacteriën.
B
De regen, stenen, grond en kou.
C
Planten, dieren en bomen
D
Dode dieren en planten en schuilplaatsen.

Slide 28 - Quizvraag

Welk niveau van de ecologie wordt beschreven?
Op de Veluwe leven wilde zwijnen die zich onderling voortplanten. Samen vormen ze een
De populaties van de verschillende soorten op de Veluwe vormen een
De Veluwe is een voorbeeld van een
Een enkel organisme noem je een
levensgemeen-schap
individu
populatie
ecosysteem

Slide 29 - Sleepvraag

Zet de volgende organismen in de juiste volgorde om een voedselketen te vormen.

Slide 30 - Sleepvraag

Voedselketen
Voedselweb

Slide 31 - Sleepvraag

Een populatie is....
A
een groep organismen van hetzelfde soort.
B
groep organismen van verschillende soorten in een bepaald gebied.
C
een groep organismen van hetzelfde soort in een begrensd gebied.
D
een individu van één soort.

Slide 32 - Quizvraag

Maak een correcte voedselketen

Slide 33 - Sleepvraag

Wat is een voorbeeld van een populatie?
A
Alle olifanten op aarde
B
Alle vissen in een sloot
C
Alle koolmezen in het streekbos
D
De mussen op het balkon van mr. Schoen

Slide 34 - Quizvraag

Wat is geen biotische factor
A
aantal rijpe bananen in het woud
B
aantal gorilla's in het woud
C
aantal chimpansees in het woud
D
de hoeveelheid regen in het woud.

Slide 35 - Quizvraag

Door een zachte winter is er veel gras en wordt de populatie konijnen groter.
Wat gebeurt er met de populatie vossen in dit gebied?
A
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel ruimte innemen
B
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel holen graven in dit gebied
C
De populatie neemt toe omdat er meer holen zijn voor de vos
D
De populatie neemt toe omdat er meer voedsel is.

Slide 36 - Quizvraag

Welk soort beheer?
verbreden van rivieren om de kans op
overstroming te verkleinen
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 37 - Quizvraag

Welk soort beheer?
afschot van wilde zwijnen om schade aan landbouwgewassen te voorkomen (als dat op een andere manier niet lukt).
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 38 - Quizvraag

Welk soort beheer?
sluizen op een kier zetten waardoor een
natuurlijk overgangsgebied van zeewater en
rivierwater ontstaat.
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 39 - Quizvraag

Welk soort beheer?
kappen van bomen
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 40 - Quizvraag

Welk soort beheer?
kappen van bomen
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 41 - Quizvraag

Welk soort beheer?
poelen graven waarin amfibieën kunnen leven.
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 42 - Quizvraag

Welk soort beheer?
afschot van zieke herten om lijden te
voorkomen
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 43 - Quizvraag

Welk soort beheer?
oevers minder steil maken zodat water- en oeverplanten beter kunnen groeien
A
Agrarisch natuurbeheer
B
Bosbeheer
C
Faunabeheer
D
Waterbeheer

Slide 44 - Quizvraag

Wat is biodiversiteit?
A
het aantal oorspronkelijke plantensoorten
B
het aantal oorspronkelijke diersoorten
C
de variatie aan soorten in de natuur
D
het verdwijnen van soorten in de natuur

Slide 45 - Quizvraag

De mens is afhankelijk van zijn omgeving voor .....
A
grondstoffen
B
voedsel en zuurstof
C
water en energie
D
recreatie

Slide 46 - Quizvraag

Leg in eigen woorden uit wat Herintroductie betekend

Slide 47 - Open vraag

Aan het werk! Bio!
Wat

Basis; 7.1 -7.2-7.3-7.6 test jezelf maken
Kader; 7.4 opdracht 1 tm 8 (4 overslaan)


Niet af? Dan is het Huiswerk!!!

timer
1:00

Slide 48 - Tekstslide