Formuleren

Formuleren

Hen of hun?
Mits of tenzij?
Als of dan?
Incongruentie


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Hen of hun?
Mits of tenzij?
Als of dan?
Incongruentie


Slide 1 - Tekstslide

Hen of hun?


Wanneer gebruik je 'hen'?
Wanneer gebruik je 'hun'?

Slide 2 - Tekstslide

Hun
Bezittelijk voornaamwoord
Zij hebben hun oude spullen aan hun kinderen gegeven.

Meewerkend voorwerp
Mijn docent geeft hun vaak goede tips.

TIP: Kun je er in gedachten  'aan' voorzetten? Dan is het 'hun'.


Slide 3 - Tekstslide

Hen
Na een voorzetsel
Je kunt dat niet van hen verwachten.

Lijdend voorwerp
Hij belt hen iedere week een paar keer op.


Slide 4 - Tekstslide

Hen of hun? Stappenplan?
  1. Wordt het als bezittelijk voornaamwoord gebruikt? Ja = hun.
  2. Staat er een voorzetsel voor? Ja = hen.
  3. Kun je er wel 'aan' voor denken? Ja = hun
  4. Kun je er geen 'aan' voor denken? Ja = hen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Mits of tenzij?


Wanneer gebruik je 'mits'?
Wanneer gebruik je 'tenzij'?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Mits = op voorwaarde dat, indien.

We gaan vanavond naar de bioscoop, mits er een spannende film draait.

Je gaat alleen naar de bioscoop als er een spannende film draait.
Zijn er geen spannende films die avond (= de voorwaarde), dan gaan we ook niet naar de bioscoop.

Tenzij = behalve als.

We gaan vanavond naar de bioscoop, tenzij er een spannend film draait.

Je gaat juist niet naar de bioscoop als er een spannende film draait.
Draait er een spannende film, dan ga je weer rechtsomkeert naar huis.

Slide 9 - Tekstslide

Zullen we vanavond gaan barbecueën, …… het droog blijft?
A
mits
B
tenzij

Slide 10 - Quizvraag

Artikelen kunnen binnen 14 dagen geruild worden, …… u de originele kassabon nog kan tonen.
A
mits
B
tenzij

Slide 11 - Quizvraag

Met ‘dag’ wordt een kalenderdag bedoeld, en niet een werkdag, …… anders wordt aangegeven.
A
mits
B
tenzij

Slide 12 - Quizvraag

Ik ga morgen hardlopen, …… het niet gaat regenen.
A
mits
B
tenzij

Slide 13 - Quizvraag

Wij zijn gesloten op zondag en maandag, …… het een feestdag is.
A
mits
B
tenzij

Slide 14 - Quizvraag

Als of dan?

Slide 15 - Tekstslide

Dan
Het voegwoord dan gebruik je in het geval van een vergrotende trap of na de woorden anders, andere of ander

  • Hij is kleiner dan zij.
  • Michael Jackson scoorde meer hits dan zijn broers en zussen.
  • Met zijn nieuwe kapsel zag hij er heel anders uit dan zijn tweelingbroer.
  • Ik kreeg een ander boek voor mijn verjaardag dan ik had gevraagd.

Slide 16 - Tekstslide

Als
Als gebruik je in vergelijkingen waarin even … of (net) zo … staan

  • Charles is net zo slim als zijn vader.
  • Charles is even slim als zijn vader.
  • Een ristretto is dubbel zo sterk als een kopje espresso.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Incongruentie
Een incongruentie is een stijlfout waarbij het onderwerp en de persoonsvorm niet beide in het enkelvoud of in het meervoud staan.

De meisjes voetbalt heel veel.
De student worden snel boos.

Slide 19 - Tekstslide

Incongruentie
Lastiger wordt het als het onderwerp uit meer dan één deel bestaat: 

Het aantal mensen dat schulden heeft, stijgt. 

Een aantal is een enkelvoudig woord en de kern van het onderwerp. De persoonsvorm staat dan ook in het enkelvoud.

Slide 20 - Tekstslide

Incongruentie
Hieronder vind je een paar voorbeelden. De incongruenties zijn roze.

  • Maar twintig procent van de aanwezigen stemden voor.        (= stemde)
  • Een groep kinderen zetten de boel op stelten. (= zette)
  • Het clubje heren waren nog lang niet uitgepraat. (= was)

Slide 21 - Tekstslide

De waarheid van de verklaringen (worden) ........... door de politie betwijfeld.
A
wordt
B
worden

Slide 22 - Quizvraag

Een groot aantal mensen (gaan) ..........
er deze maand in inkomen op achteruit.
A
gaat
B
gaan

Slide 23 - Quizvraag

Ook op het platteland (worden) .......... drugs veel gebruikt.
A
wordt
B
worden

Slide 24 - Quizvraag

Dit soort taalspelletjes (worden) ..........op veel gespeeld.
A
wordt
B
worden

Slide 25 - Quizvraag