HS5 - HH onderzoeksvaardigheden

HS 5 - Onderzoek
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

HS 5 - Onderzoek

Slide 1 - Tekstslide

Onderzoeksvraag
De vraag die aangeeft wat je met je onderzoek te weten wil komen.
Open vraag.
Vaak: in hoeverre.....

Slide 2 - Tekstslide

Soorten onderzoek - begrippen
Kwantitatief onderzoek vs. Kwalitatief onderzoek
Meetinstrumenten:
Enquête (grote groep respondenten)
Interview (meestal kwali, diepgaand, beweegredenen)
Observatie (onbewust gedrag)
Experiment (manipuleren onafh. variabele)
Voor- en nadelen van meetinstrumenten kennen en kunnen toepassen!
Weten bij welke onderzoeksvraag welk soort onderzoek past.

Slide 3 - Tekstslide

Onderzoeksopzet - begrippen
.

Hypothese



Conceptueel model
Onafhankelijke variabele
Afhankelijke variabele
Als....
Dan
Hoe meer/minder....
des te beter/hoger/minder

Slide 4 - Tekstslide

Welk meetinstrument
en waarom?

Slide 5 - Tekstslide

Een organisatie wil weten of het helpt om campagne te voeren tegen alcoholgebruik onder jongeren. Ze heeft een specifiek filmpje gemaakt en wil graag weten of jongeren minder alcohol gaan gebruiken als ze het filmpje hebben gezien
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 6 - Quizvraag

Fair Trade is benieuwd naar hoe aangesloten boeren hun werksituatie ervaren. Worden verwachtingen waargemaakt en wat zijn eventuele verbeterpunten?
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquête

Slide 7 - Quizvraag

De overheid wil in kaart brengen hoeveel jongeren in één keer de goede studiekeuze maken en wat ze doen als dit niet het geval is. Dit aonderzoek wordt gedaan onder alle jongeren in Nederland die vorig jaar hun schooldiploma haalden.
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 8 - Quizvraag

Een onderzoeker is benieuwd naar het gedrag van mensen in supermarkten. Hij is vooral geïnteresseerd in onbewuste handelingen, zoals of mensen veel dwalen of juist erg efficiënt boodschappen doen.
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 9 - Quizvraag

Het blijkt dat geweld tegen hulpverleners toeneemt. Onderzoekers willen bij de slachtoffers hiervan vaststellen hoe zwaar het geweld was en in welke situatie het plaatsvond.
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 10 - Quizvraag

Onderzoekers zijn benieuwd of de locatie waar mensen gaan stemmen het stemgedrag beïnvloedt. Ze creëren verschillende situaties en onderzoeken of de omgeving effect heeft op het stemgedrag.
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 11 - Quizvraag

Deze les
Wat weten jullie nog van onderzoeksopzet en meetinstrumenten?
Uitleg operationaliseren & eisen aan onderzoek
Opdracht maken (afmaken = huiswerk)

Slide 12 - Tekstslide

Een organisatie wil weten of het helpt om campagne te voeren tegen alcoholgebruik onder jongeren. Ze heeft een specifiek filmpje gemaakt en wil graag weten of jongeren minder alcohol gaan gebruiken als ze het filmpje hebben gezien
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 13 - Quizvraag

Een organisatie wil weten of het helpt om campagne te voeren tegen alcoholgebruik onder jongeren.

Alcoholgebruik onder jongeren =
A
Afhankelijke variabele
B
Onafhankelijke variabele
C
Indicator
D
Sociale categorie

Slide 14 - Quizvraag

De overheid wil in kaart brengen hoeveel jongeren in één keer de goede studiekeuze maken en wat ze doen als dit niet het geval is. Dit onderzoek wordt gedaan onder alle jongeren in Nederland die vorig jaar hun schooldiploma haalden.
A
kwantitatief
B
kwalitatief

Slide 15 - Quizvraag

De overheid wil in kaart brengen hoeveel jongeren in één keer de goede studiekeuze maken en wat ze doen als dit niet het geval is. Dit onderzoek wordt gedaan onder alle jongeren in Nederland die vorig jaar hun schooldiploma haalden.
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 16 - Quizvraag

Een onderzoeker is benieuwd naar het gedrag van mensen in supermarkten. Hij is vooral geïnteresseerd in onbewuste handelingen, zoals of mensen veel dwalen of juist erg efficiënt boodschappen doen.
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 17 - Quizvraag

Bedenk een hypothese bij het vorige onderzoek (dwalen/efficient gedrag in de supermarkt)

Slide 18 - Open vraag

Het blijkt dat geweld tegen hulpverleners toeneemt. Onderzoekers willen bij de slachtoffers hiervan vaststellen hoe zwaar het geweld was en in welke situatie het plaatsvond.
A
Observatie
B
Experiment
C
Interview
D
Enquete

Slide 19 - Quizvraag

Het blijkt dat geweld tegen hulpverleners toeneemt. Onderzoekers willen bij de slachtoffers hiervan vaststellen hoe zwaar het geweld was en in welke situatie het plaatsvond.
A
Kwantitatief
B
Kwalitatief

Slide 20 - Quizvraag

Operationaliseren - begrippen
Operationaliseren = variabelen meetbaar maken door het zoeken van goede indicatoren 
  • Opleidingsniveau --> hoogst genoten opleiding
  • Sociale ongelijkheid --> inkomen? aangenomen bij 1e sollicitatie? aantal keer gediscrimineerd?
  • Vriendschap --> aantal contactmomenten per week
Door respondenten in te delen in sociale categorieën kan je verschillen tussen groepen met dezelfde achtergrondkenmerken (mannen - vrouwen, opleidingsniveau, leeftijd, etc.) meetbaar maken.

Slide 21 - Tekstslide

Sociale categorieën 
Door respondenten in te delen in sociale categorieën kan je verschillen tussen groepen met dezelfde achtergrondkenmerken (mannen - vrouwen, opleidingsniveau, leeftijd, etc.) meetbaar maken.

Slide 22 - Tekstslide

Hoe zou jij 'kwaliteit v/d binding tussen ouder en kind' operationaliseren?

Slide 23 - Open vraag

Eisen aan onderzoek - begrippen
Representativiteit - de mate waarin de respondenten uit een steekproef een goede afspiegeling vormen van de doelgroep van je onderzoek, wat betekent dat de eindconclusie van je onderzoek kloppend is voor 'iedereen' in je onderzoekspopulatie
Validiteit - de mate waarin je onderzoek meet wat je wil onderzoeken (hoe goed zijn de indicatoren?)
Betrouwbaarheid - mate waarin je resultaten onafhankelijk zijn van toeval en vrij van willekeurige meetfouten (als iemand het zou herhalen, krijg je dan weer dezelfde resultaten?)

Slide 24 - Tekstslide


A
Betrouwbaar & valide
B
Niet betrouwbaar & valide
C
Betrouwbaar & niet valide
D
Niet betrouwbaar & niet valide

Slide 25 - Quizvraag


A
Betrouwbaar & valide
B
Niet betrouwbaar & valide
C
Betrouwbaar & niet valide
D
Niet betrouwbaar & niet valide

Slide 26 - Quizvraag


A
Betrouwbaar & valide
B
Niet betrouwbaar & valide
C
Betrouwbaar & niet valide
D
Niet betrouwbaar & niet valide

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Laatste les
Feedback bekijken en verbeteren
Opdracht afmaken en kritisch nakijken - in 3tal
Uitleg 5.4 en 9.3
Leerplan maken/oefenen D-toets HS9

Slide 29 - Tekstslide

vr 1
1) I: Groepsvorming gaat over het proces waarbij meer dan twee mensen relaties met elkaar aangaan, elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen. Identiteit is het beeld dat iemand van zichzelf heeft, uitdraagt en anderen voorhoudt en dat o.a. is afgeleid van de groepen waartoe iemand behoort (=sociale identiteit)
C: In de bron gaat het over jongeren die lid worden gemaakt van jeugdbendes. Er wordt gesteld dat er een bepaalde cultuur is met regels, waarin iedereen loyaal is naar elkaar toe.
E: De jongeren gaan relaties aan met criminele groepen waarbij hun waarden en normen s beïnvloed worden. Er is dus sprake van groepsvorming door wederzijdse beïnvloeding. Dit beïnvloedt daarmee dus het beeld dat ze van zichzelf hebben en ze dragen dat uit naar anderen door mee te gaan in de misdaden die de groep ze oplegt om uit te voeren.

Slide 30 - Tekstslide

vr 2
2) I: Sociale cohesie gaat o.a. over de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar delen en de verantwoordelijkheid die mensen voelen voor elkaars welzijn.
C: In de bron staat:  Liquidatiegeweld ontstaat vaak in wijken met veel sociale problemen waar jongeren wonen die zich niet verbonden voelen met de Nederlandse samenleving.’
E:  Uit het citaat blijkt dat jongeren zich niet verbonden voelen met de Nederlandse samenleving. Dit duidt op een gebrek aan het gevoel lid te zijn van een gemeenschap, namelijk de Nederlandse samenleving, wat ze vatbaarder maakt voor criminele gedrag.


OF ‘Binnen de groep mag niemand iets over de misdaden zeggen en ze zijn binnen de groep erg loyaal naar elkaar toe.’ 

Slide 31 - Tekstslide

Samenhang - begrippen
Correlatie: Samenhang tussen variabelen: 
  • het verband tussen motivatie en cijfers (positieve correlatie)
  • het verband tussen Schermtijd en cijfers (negatieve correlatie)

Causaliteit: Oorzakelijke verband tussen variabelen. Var a = directe oorzaak var b. Var a gaat altijd vooraf aan var b.
Lastig bij sociale wetenschappen, omdat er vaak meerdere factoren zijn die invloed hebben op de afh. var.  (verband inkomen - gezondheid)

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Intervenierende variabelen
een (derde) variabele die het verband tussen de onafh. en de afh. variabele beïnvloedt.

sekse                                                     loon

Fulltime baan

Slide 36 - Tekstslide

9.3 Meten van criminaliteit
Criminaliteit operationaliseren is lastig, 
Mogelijkheden:
Politie en rechtbankstatistieken: tellen alleen criminaliteit die door politie/rechter wordt behandeld. Meer factoren spelen mee:
capaciteit, aandacht voor specifieke criminaliteit, aangiftebereidheid, vertrouwen in de politie etc.) --> dit moet je uit kunnen leggen.
Zelfrapportage: door slachtoffers of 'criminelen' te bevragen, lastig
want mensen zullen  vaak niet eerlijk zijn over hun criminele gedrag (en soms ook niet over hun slachtofferschap, uit schaamte bijv.).

Slide 37 - Tekstslide

Oefen de opdrachten!
Van het gekopieerde 'boekje'. 

Formuleer de antwoorden I-C-E (uitleg staat vooraan het werkboek).

Als je ze na wilt kijken of feedback wil, mail wst@rml.nl


Slide 38 - Tekstslide